3 8 K E R U M NATURALIUM
noftrasetiamadorasmaritimasejeaa, pro bafiliabentiafrutices marino^, fragmenta dohorum, fuberum
&c. Quin & navium onerariarum, ad Indias Orientales diredarum, fundo extus innumer^ tales
Conchas, Mufci inftar, adcretas obfervavi. Videntiir e^ multô knus vigere & vegere m unàs Oceani
nurlqtiani qtriefcentibus, quam locis tranquillis. ,r \ ' r r • • c à
Non ita pridem lagenam vitream, vacuam, inlittore repertam, Zirikfcà. miflam accepi, cujus tundo
cavo extus ultra centum ejusmodi Conchx adfixx iunt, quarum teftx ali^ tnbus, ah.v qumque e partim
bus conflat^e, intus püfpureo, extus dilute cxTulefcente margaritarum colorc gaudcnt Anuiialcuium
inibi delitefcens , per appendicem illam fiftulollim fuum è mari pabulum videtur adtrahcrc. bit id vaU
da pitfilkm, at lon^â cfonatum cauda plumatili, crifpatam Galli caudam retcrente, m qua omnes pennarumcauks
ab initio ad finem usque vcluti geniculati funt, mmimisque viUis, tanquara plumulis,
^"fuirîii:. a. & b. binas alias exhibemus fpecies, collo breviore inftru6las, quai'um tefta; albicantcs ruMa
cxtus flavedine diilinguuntur.
N u m . 2. Concharum anatiferayum fpecks altera, levis.
Colla five funiculi nutrimcntum adtrahentes perbreves his funt. Sub nave ab Indiis Orientalibus reduce
qux, ut puraaretur, in latus devoluta erat, eas inter alia plurima rariora Conchylia, poltmo<^uTi
forte exhibenda, reperimus. Eft autem hxcce fpecics alius omnino figunv, brevior & magis coaèta,
latioribusfulcis pcrTupcrficiem teftarum lirata; cauda plumatÜi noinus crifpata gaudens ; admodum le=
vis ; margaritariun initar albefcens.
Num. 3 Conchamm anaitferarum fpectes tertia, coromna, ex Indus Omniaïthiis.
Rar.x funt hx & masni admodum xftimantur. Longis c^uoque Collis, five fiftulofis funic^is, utt
pjioresNum i inftrud^funt. Olim ConGhashasce,comsfuisorbatas,proCoroms lerpentumh^buerunt,
mirasque iis vires antitoxicas, Homini .^^què ac Brutis proficuas, adfcnpferunt : at omms hxc virtus
evariuit, poftquam natales earum magis innotuerê. , .. , rn t j -u
SinPulari modo fabrefadx funt: conftant enim è multis particulis, ab una fiftuk pende^ibus, quarum
cxtrema incurvata ad fe mutuo convergendo fpeciem floris mox dehifcentis referont. Qvun & harumce
partium quolibet dorfo gaudet elevatiore, fenfim verfus apicem immmuto, utmnque plumolo
quodam adparatu fimbriato. a^a collum fiftulofum cum ipfa Concha committitur, fquamul^ minut
e , albieantes, in orbem dispofit^ cernuntur fpedaculo admodum venufto. Color eit cmereo-Havus 8c
albicans : colla tamen obfcurè grifea funt.
N u m . 4. Balani feu glandiformes.
Qiiarta ha:c fpecies eft Concharum anatiferarum, qu^ itidem fiftulofis è funiculis pendent, teftifque gaudcnt
viridibus, Gallis Poucepieds vocatx : tefta; enim ipfarum articulos pollicum, aut glandes longiufculas^
handt gekomen, waar van eenige ook aan ons rtrandt zyn geworpen
, zittende aan zeetakRen, brokken van vaatwerk, kurk, enz.
2 c l f s waren 'erin menigte, als mos, onder aan de Ooft-Indifche
fchepen vall gegroeic. Het fchync, dat deze fchepfelen hun lier
e n wasdom becer inde gedurige bewegingevan de zee hebben dan
in ftille plaatfen.
Ons is onlangs een ledige glaze wynvlefch van Zirikzee toegez
o n d e n , zynde daar aan' t Ibandt gevonden, in welke, van buiten
in hare holte, over de honderd van deze langhalzige fchelp
e n zaten, beftaande eenige der zeiven uit drie, en andere uit
v y f delen, van binnen heel paarskleurig, en van buiten licht
blaauw perel-vcrwig. Het diercie , dat 'er van binnen in zit,
trekt zyn voedfel door de pypachtige ftreng uit de zee naar zich.
Het zelve is zeer klein, maar heeft een langen ftaart, die piuima
c h t i g is, gelyk een kromme hanellaart, en wiens Tchachten all
e , tot het uiteinde toe, me: leedtjes en fyne haairen, als veêr
e n , befoomtzyn. , , • r
W y vertonen by let. a. en b. twee andere, kort-halzige, loott
e n , die van buiten ros geel over de witte fchelpen zyn.
Num. 2. Anderefoort van Eende-fchelpeny zyndeheelltgt
vangeivigt.
D e z e foort van Een de- fchelpen heeft zeer korte halzen , of
voedfelftrengen. Wy hebben de zelve onder aan een Ooft-lndifch
fchip, het welk op zy lag , en fchoon gemaakt wierdt , gev
o n d e n , nevens vele andere foorten van moffel-en oefterfchclp
e n , waar van wy in 't vervolg ook hopen te fpreken. Deze
twede foort is van eene andere gedaante, korter in een gedrong
e n , en mee breder voorcn over de fchelpen voorzien: de pluimachtige
fiaart is niet zo fterk gekriek: ook zyn ze zeer ligt van
g e w i g t , en perel-wit-kleurig.
Num. 3. Derde foort van Eende-fchehen^zynde
kroonachtig, en iitt Oofi-Indië gehragt.
D e z e zyn geheel raar, en worden in grote waarde gehouden.
Z y zyn, als die van Num. i , met een langen hals, of pypachtig
e flreng , voorzien. Men heeft deze schelpen, na dat zy^ van
hunne halzen .berooft waren, eertyds voor S ange-kronen uitgegeven
, en de zelve de kracht van tegengift, zo wel voor menf
c h e n , als beeflen, toegefchreven; maar na dat zy recht bekend
zyn geworden, is al die gewaande kracht verdwenen.
Het is een feldzaam gewas : want het beilaat uit vele delen,
die aan een pyp hangen, en krom gebogen aan de uiteinden aan
malkander fluiten , gelyk bloemen, die aan het open gaan zyn.
Ieder fchil heeft eene ribbige hoogte , die naar de punten toe al
kleiner wordt , en rondom met eene veêrachtige gedaante als omboord
is. Met hoofde is van boven, daar de pypachtige hals aan
v a f l zit, rondom met kleine witte fchelpjes bekleed, het Welk
zeer fraai ftaat. De kleur is afch-geel en wi t ; maar dc halzen
zyn donker graauw.
Num. 4. Rende-fchelpen y gelyiende naarlange
eikels y of leden van duimen.
Dit is de vierde foort van Eende-fchelpen, hangende -mede aan
pypachtige halzen, en hebbende groene fcholpen. Zy worden
in 't Franfch Ponctpkis genaamt: want de gedaante van dcZe
fchelpen is gelyk die van lange eikels, of leden v-an duimen,
flui-
T H E S A U R U S
3 9
quafi 1-cfa-unt, & fibi mutuo congmunt, uti in noftratibus MuTculis. Animalculum quoque inibi contenmm
lïmdis eft figm-.T. Ex Hifpama atque Normandia ad nos deferuntur vari« lioruLi Balanorwa
Ipecies, deguntque m man ad fcopulos adhxoe. 'uau^^iw«
Num. Balamrum tres fpecies.
Adcrcverunt Lx virgulto cuidam, fingukque peculiaris funt figurée. Media tube collari caret biniscue
conitat teitis iongiufculis, fibi mutuo, uti in priore, congruentibus, Pifdculum continentibus,
lubtus & lupra concolonbus, dilute flavis nimirum, & cx nigro late liratis
dix^cS-ulel^h Animalis bifid.^ fimilem, purpurafcentem, dum fiftulofa appen^
Tertia tota purpurea eft, florcmque jam jam marccfcentem altero extremo refert.
N u m . 6. T'res Pholadum fpecies^
Longam fmguLi: protendunt fiftulam acimiinatam, Peni canis, aut alius cujusdam AnimaUs, fimilem.
Partepoftica, qux fub bt. b, viden poteft,ad fcopulos fefe fugendo adfigunt. Lit. a. anticam exhibet
faciem Lit. c. a lam liftit fpeciem minufculam, i parte pofteriore confpicuam. Lit. d. tertiam reprxlentat
Ipeciem, breviorem, at latiorem, antcrius videndam.
^ Omnes fpecies teftis gaudentalbicantibus, rugofis, pifdculum exrufFo flavefcentem continentibus.
Ex Indus Onentalibus adferuntur.
Noftra intcrini ad littora quoque ejüsmodi reperire e f t , qux tamen multo majores, fordidiores & magis
viUolxlunt, poltmodum inter alia Conchylia exhibend^. Pholadum multas dari fpecies fatis notum dl.
Num. 7. Fenic'dlum marmum, ex Ind'tis Or 'mitaühus,
Nomen habet à penidilo ipidoris, cm forma fîmile eft: Binas ejus hîc damus icônes Lit a fupe
riorem, lit. b. inferiorem exiibet faciem. Supra capitulum eminet longo inftruc^m collo, biniscornicuhs
ramofîs, atque ore rotundo, mmutis dentibus armato, uti in Echinis marinis, quo efcam fuam
commmiut Animalculum. Longiufculum collum inter binos enafdtur fafciculos pilorum, qui tenuiffimi
funt, & ferici inftar molliffimi. Corpus ipfiun vermiforme eft, perlongum, & altero extremo in
acumen définit, ftylum penicilli fie quah repr^efentans. Subtus capitulum retrotradium cernitur, uti in
Cochlds. Circa originem capituli tumidiorem utrinque quini hxi-ent pedunculi exigui, proximê ad fe
mutuo locati, quorum ope Animal fe promoyere videtur.
N u m . 8. Fenna marina y Phofphorka^
A calami fcriptorii fimilitudine fie vocatur : quemadmodum enim calami caulis ab utroque dorfi latere
plumofis quafi piUs veftitur, ai-dè inter fe junCtis, qui ut a fe mutuo didud poffunt, ita & poftmodum
fefe
Daar worden 'er ook aan onze zeeftraoden gevonden ; maar de
z e l v e zyn veel groter, moriilger , en meer mee haair begroeit
gelyk wy hier na onder andere Conchyliën zullen vertonen. Hec
IS niet onbekend, dat 'er velerhande foorten van PholalTen of Gapers
gevonden worden.'
fluitende op malkander als onze inlandfche mofTelen. Het diert
j e , ofvifchje, dat ' ter in zit, is van de zelve gedaante. Zy
worden uit Spanje en Normandye , daar zy, in verfcheide Iborceu
, aan de klippen in zee hangen, hier gcbragt.
Num. j. D rieby zonder e foorten van Eende-fchel"
pen, of Langhalzen.
Z y zyn alle drie aan een ftronk gegroeit, maar hebben ieder
eene byzondere gedaante. De middelrte hecfc geen halspyp,
maar twee langwerpige fchelpen , de welke , gelyk 'die van dc
v o o r g a a n d e , op malkander fluyten , mee een vifchje van binnen ,
zynde voorts van onderen en van boven van een kleur, namentl
y k , licht geel , met brede zwarte ftreepcn als gevoorcnd.
D e twede heeft een feldzaam fchelpje , als gelykendc naar den
v o e t van een dier met twee klaauwen, zynde de halspyp blaauw,
cn de voet paarsverwig.
D e derde is in 't geheel paarsverwig, mee een knopje van een
b l o e m , die aan 't vergaan is.
Num. 6, Drie foorten van Pholaffen, of Gapers.
Z y ftckcn nlle drie een lang en puntig pypje uit, gelykendc
naar de penis van een hondc, of ander dier. Zy zuigen zich daar
mede-van achteren vall aan de klippen, gelyk by let. b. te zien
is. Let. a. vertoont dit fchcpfel van voren. Let. c. verbeeldt
een andere en kleiner foort, van achteren te zien. Let. d. is een
nierdc foort, korter, maar bredet uitgezet, van voren te zien.
A l l e deze foorccn hebben heel witte, gerimpelde, fchelpfchal
e n , zynde het vifchje , dat'er in zit , ros geel van verwe. Zy
worden uyt Ooft-Indie gebragc.
Num, 7. Zee-penceel mt Qofl-lndiè,
Het heeft dien naam gekregen, om dac het de gedaante van
een fchilders penceel of kwallje heeft. Wy verbeelden het zelve
op tweederlei wyze; naraentlyk by letter a. van boven, en bv
letter b van onderen. Hec hoofdt flaat op een langen hals, zynde
met twee takkige horentjes gewapend. In den ronden bek zitten
kleine tandtjes, gelyk in die der zee egels, waar mede die
diertje zyn voedfel vermorfelt. De langachcige hals komt uit hec
midden van twee kwartjes voort, wiens haair zeer fyn, en zo
zacht als zyde is. Het lyf is lang, gelyk dac van een worm, cn
loopt puntig toe , als de lieel van een penceel. Van onderen
ziet men het hoofde ingetrokken, gelyk aan de flakken. Boven
aan de dikte by het hoofdeneindt ziccen aan elke zyde vyf kleine
voetjes digc by malkander, door middel van welke hec dier
vüürtkruipc,
Num. 8. Zee-pen of pluim ^ Ikht van zkb
gevendcy
Z y hebben dien naam gekreegen, om dat zy naar een fchryfpen
gelyken : want gelyk de fchafc 'van een fchryfpen aan weêrzyden
mee veérige ruigte voorzien is, die wel digt aan malkander zir,
maar evenwel uit en in elkander kan gedaan worden j dus zvn ook
K 2 • deze
« II
•J11IÎ
'Û i^'ilSL
iiil
i i