l i
1 5 0 R E K U M NATURALIUM
extremum turbinatiim lace & tumide expanfos, inde fenfim verfus claviculam fcfe atténuantes & angüftc
convergentes, epiftomiis hinc iimiles, quibus ad minora & majora dolia obtaranda utimiir; quapropccr
etiam Belgis Epißomia vocantur. Eorum cjuidam ardle clauii func, inftar Cylindrovum, qui a Rumphio
juxta Plinium Voluta vocantur: hujusce fpeciei plurimi Gipcrne circa extremum turbinatum longo mediocri
apice gaudentj alü fupra gyros plani Tant, & vix dentati, fed labiis Ixvibus inlbucfti-, alii unicolores,
& filamcncis obvolutij alii variis coloribus & figuris dilHncti, nubilati, fhiati, fa{ciati, tigrino
more pi6li, rcticulis veluti obdudli ; uc adeo plurima hcic fpeculandi materies occurrat, nec inllituti
noftri ratio pcrmittac, fingulos, quos heic cxhibemus, ieorfim dekribere. (^apropter nonnullos {altem
principes feligemus defcribcndos, reliquos Curioforum l'akem oculis expofituri. Poll ;critas emcndet fuppleatcjue
noltros dcfe(5lus.
Ex figura atque picbura facile eft conjicere, quotnam ejusmodi genus confier è fpecicbus j quarum tarnen
minimam forte partem adliuc poffidemus : ut uc multo pkires nolbo in Mulco prxterea extent fpecies,
quas intadlaspra:termictimus, ne juflo latius evagemur. Immenfi Conditoris Cornucopia: adeo inexhaullum
eil:, ut hominum quiiibet, quem inveftigandi trahit amor Sc voluptas, fatis fupcrque invenir
e q u e a t , quacunque ctiam materie deledetur. Dei dona quovis die renovantur, illisque, qui fedulo
quxrunt, largicer & ultro impertiuntur.
Num. I. Rliombus major, ex cinereoflavo perfundatus, colore magis fufco defupcr tedus, txniolisque
adhuc obfcurius Ipadiceis denhflmie obvolutus, binas prxterea gerens fafcias flavas, latas, alteram
fuperne circa gyrum capitalem , alteram, qux latiiTmia ell:, infra circa claviculam. Extremum turbinatum
fupra prorius latum ell & ad planitiem usque introprefTum. In omnibus rhombis, magnis parvis,
nonnifi extimus conlpicitur gyrus : reliqui laltem circa extremum capitale confpicui funt, ibique numerari
poteil, in quotnam fpiras cochlea quxvis circumvoluta & gyrata lit. In hocce Rhombo decern
numeramus circumvolutiones. Juxta longitudinem prxterea a fuperioribus deorfum usque ad gyri claviculam
recbx pariter linex dcferuntur, qux partim deprelTius, partim in eodem piano, per fupcrficiem
Hecurtent^s reticulum veluti referimt.
Num. 1. Idem fupinus, niveo intus fubtegmine confpicuus.
• Num. 5. Rhombus vel Voluta fafciata, cinereoflava, ruffis fafciis, filamcntofis, ordinate, & conferiiin
obvoluta: fuperne circa extremum capitale prorfus fpadiceus heic color regnat, eminensque apex
minutus cernitur. Retro circa gyri claviculam filamenta ve uti exiguis nodulis inxqualia funt & elatiora.
Supra ventrem binx tantum profundx flrix juxta longitudinem decurrunc. Vifu quam elegantiffima eft
hxc Concha.
Num. 4.' Ifthanc ohvino colore piclam confertiores adliuc fafcix, filamentofx, oblcure fufcx, totam
ambiunt. Gyri fuperne, ex obfcure (padiceo unicolores, minuto apice turbinato, prominulo, gaudcnc.
-Num. J. Voluta dilute cxrulea, oblongis confpicua flriis, obfcure fpadiceis, qux a fe mucuo interftinélx,
Sc in fafcias veluti manipulatim colligatx, fuperficiem ambiunt. Capitis turbinatum extremum
applanatum & intropreflum ell:, atque luperne ex albo & fpadiceo eleganter variegatum. Hxc
quoque Cochlea rarior efl: & infrequens.
Num. • 6. Voluta fpadicea, quam lata fafcia, alba, eleganter picta, ambit : clavicula quoquefafciata efl.
Superne ad extremum capitale gyri ex fufco & albo variegaci funt 5 ibidemque apex turbinatus prominet.
Num. 7. Eadem fupina.
Num. 8. Voluta rubra, fafciis dilute fu/cis, filamentofis, denfe circulata. Superne ad extremum
capitale, quod acuminatum prominet, gyri itidem cx flavefccnte rubro unicolores funt.
Num. p.
dik en breed zyn uitgezet, en allcngskcns naar dc fluitinge dunner
worden en fmal toelopen» gelyk tappen, die men gemeenlyk
gebruikt in kleine en grote vatcnj wesnalven de zelve in 't Isfcderduitfch
ook 'tappen genaamt worden. Eenige fluiten heel
d i g : , gelyk Cylinders. Rumphius noemt de zelve na Plinius
Vüluta, oï Wellen. De meefte van deze foort zyn lang en middelmatig
gepunt boven aan de krul, en andere zyn plat over de
gieren en weinig getand, maar glad van lippenj eenige zyn van
een kouleur, en met draden omwonden; andere mee vericheidé
kouleuren en figuren gewolkt, geftrecpt, geband, getygertj
en als met netten overtrokken, zo dat 'er zeer veel fpeculatie in
gevonden wordt, te lang om ieder hier in 't byzonder te be-
Ichryven.
\ V y zullen derhalven eenige der voornaaraflc uitkiezen, en de
overigeaan'toogderLielhcbDcrs overlaten,en aan die na my zullerr
komen om ojt te verbeteren, ieder kan uit de gedaante en re-
'kening ligt zien, hoe velerhande foorcen uit een geflacht voortkomen,
daarwy mifTchien nog raaar een klein gedeelte van bezitten,
fchoon 'er no^ veel meer foorten, dan hier vertoont worden,
in onze verzameling overblyven, die w y , om niet te verre
uit te lopen, hier alle niet bybrengen. Des groten Scheppers
rykdom gaat zo verre, dat ieder menfch, die lufl: en liefde heeft
te zoeken, overvloede genoeg kan vinden, in wat ftofFc het ook
zyn raag. Gods gave is alle morgen nieuw,en Hy deelt ze gaarne
mede aan die ze crnfbelyk zoeken.
Num. I. Een groteJ?/jöwi»i,of7a/>,a{i:h-gecl van kouleur op
de grondrchaal,mct een bruiner verwc overdekt,en met nogdonkeraer
bandcjes heel digt omwonden, met twee gele, brede, banden,
de eehe boven aan de topgicrcrT,-ehdcanderc,zyndcdcbrecdfte,
naar beneden v?,n dc fluiting. Dc kryltop is boven heel breed
en plat ingedrukt. Van alle de Tappen, groot en klein, wordt
niet meer dan een buitenlhe gier gezien: dc overige kan men aan
het topeinde lellpn, in hoe veel Wellen ieder hoorn gekrult of
omwonden is. Aan deze telt men tien. In't langwerpige van
boven af , tot aan de fluiting van de gier, zyn mede regte liniën,
die diep en vlak daar over heen lopen, en een net verbeelden.
Num. z. Is de zelve van onderen, met fneeuw-wit van binnen
uitgevoert.
Num. 5. Gebandeerde Wel^ afch-geelkleurig , met rolTe , dradige,
banden in order digt aan malkander omwonden. Boven
aan het topeinde is deze heel bruin gekouleurt, mee een klein
uitftekend puntje. Achter om de fluiting van de gier zyn de
draadtjes als klein geknoopt en verheven. Over 't lyt in de lengte
lopen maar twee diepe ftrepen. Het is een fraai hoorn.
• Num. 4. Deze is olyfkicui ig, met nog digter donker bruine,
dradige, banden geheel omwonden. Degieren van boven zyn
eenkouleurig donker bruin, met een klein uitftekend krulletje. •
Num. J-. Licht blaauwe Wel , met langwerpige, donker
bruine, ftreepjes, die van malkander gefcheiden, en bandswyze
digt als nefFens den ander gcfnoert en omwonden zyn. Het lopkrulletje
is plat ingedogen , en van boven wit en bruin fierlyk
gemarmert. Dit is mede een raar en vreemd Huk.
Num. 6. Bruine Wel , met een brc-dcn verfierden witten
bandt omringt, als mede achter om de fluiiing. Boven aan het
topeinde zyn de gieren met bruin en wi t gemarmert, waarvan
•het krulpuntjc uitfteckt.
Num. 7. De zelve van onderen.
• Num. 8. Rode We l , met licht bruine banden, draadswyzc
digt aan malkander omringt. Boven over het topeinde, dat mede
puntig uitllcckc, zyn de gieren gedachti g rood eenkleurig.
Niun. 9,