1 9 4 K E R U M N A T U R A L I U M
Num. Friitex tnarinus ßihfußtis^ ramis-cr^ffis ^ raidis.
Lignofä magis natura in hac (pecie, quam in Corailio nigro pra?cedentis tabula?, anlmadvertitur.
Color utcunque fufcu^ in nigrum vergit. Rami duriores funt, extremisque crafTioribus ac obtiifis terminantur.
Ventilabri quidem inftar planam plerumque extenfionem hccc planta habet; fed rami tarnen
ejus magis divifi funt, nec adeo inter le connati, uti in ventilabris marinis. Radix auc bafis ejus, more
plerarumque hujus generis plantarum, crailo veluti corio confiât, ficco, indurato, lateque iefe elTundit
per fuperficiem corporis j cui adnafcitur. Corallii nigri, veri, radix lapidolic efl natura?, accolons
grifei. Jn maribus Indicis frequens reperitur.
Num. 3, CoralUtmi fi'îiîicofam, plumhci coloris ^ articulatum, forma radicis Zingiber is.
Corneum Corallium, cujus iconem hoc loco exhibemus, crafîo confiât ramo, trunci aDmulo, extremitatibus
fuis maximam partem mutilato. Ramuli laterales articulis diflinguuntur, quibus perfraftis
rpecies quoedam acetabuli comparet, qua inter fe coaluerant. Conformationem fi f p e t e , haud inepte
radici Zingiberis fîccatcB comparaveris; quocirca & hanc notam in plantoe iflius denominatione
addidimus. Color efl ex cferulefcente grifeus, plumbi oemulus. Externa fuperficies intortis quafi fulcis
juxta iongicudinem diflinguitur. Ex Indiis ürientalibus accepimus.
Num. Ramuhs äefraäüs fruticis marini de?uörtm.
Corpora iflhcsc haud aliter, quam quoecunque alia, corruptioni obnoxia funt. Videtur ideo hic ra^
mulUS eile demortuus keratophyti. Tubercula, qute fparfim in eo obfervantur, credibile efl ab alio
genere animalculorum marinorum producla eile: effraya enim cavum intus corpufculum montrant fimilis
materi®, qua t e f e ßalanorum confiant. Crufla plantoe communis plerumque iAas quoque an>
pullulas obducit.
T A B U L A C ENT E S IMA ET SEXTA.
N u m . I. Frntex marimiSj cmdice tereti ^ ercâo ^ ramtiUs plurimis ^ hrroihns^ rigidis ^ tenuibiis^
fpinofis^ circmndrca prodcmitibus; Qipreßis marina diÜus.
Inter frutices marinos ha;c quidem fpecies valde rara efl. Caudex ejus teres, ac plerumque ere6lus,,
quam plurimos emittit ramulos, fpinofos, qui, more Afparagi, at longe fpiflms, quaquaverfum per
univerfüm caudicis ambitum fefe expandunt. Natura hujus plantiG fruticofa efl, lapidi tarnen, quam
]jgoo, propior. Extrema ramulorum cufpidata funt & fragilia. Color ex flavefcente grifeus aut fufcus.
Autoribus CuprefTus, Quercus, aut Abies marina dicitur. Tbeophraßus & Cltifitts pofleriore
nomine id genus fruticum compellant. hnperatus Palmam marinam vocat. Locus natalis eil in maribus
Indicis prope infulas Banda.
Num. 2.
Nuni. 'Bruinachtige Zee-Bèejlcr ^ 'ivelks
takken Jlei-ig en hard zyn.
Dit foorc ïs eenigzins van eene meerder houtachtige natuiir
dan het Zwart Koraal, 'c geen wy by de vorige PJaai befchrtev
e n hebben. De koleur is bruinachtig , naa'c zwart hellende. De
takken zyn harder, de uiteinden dikker en flomp gepunt. De gewooniyke
figuur van dit gewas is plat wajerachtig, hoewel de takken
zich meer verdeelen , en niet aan elknnder vafl groeven, ge-
J y k d e m e e f t e Z e e - W a j e r s . De wortel o f ' t grondHuk van dit gew
a s , IS, gelyk genoegzaam van alle deze foorten, dikhuidig ais
hard en droog Leer, en verfpreid zich wyd over de plaats alwaar
het groe!d. In het waar Zw.irt koraal is dcZe wortel van
eene grauwe fteenachtige natuur. Het word gemeeu in deJndifche
Zeen gevonden.
Num. 3. Loot koleurig, in leeêen verdeild, cn naa
Gemberivortei gelykend Heejltr-koraal.
Het hoornachtig koraal, 'c wel k wy hier verbeelden, is een dikk
e en tronkachcigc tak, welks uiteinden meeft afeebrooken zvn.
D e zy-takken verdeelen zich in f.eeden , die , afgebrooken zynde,
eenige holligheid doen zien, terplaatfe daar zy voorheenen vafl:
waaren. De figuur gelykt niet kwalyk naa oen gedroogden Gembervvortel,
waarom wy dit Gewas dien nP.im hebben toegelegd.
D e koleur is blaau^vachtig grys , naa 't Loot koleiir trekkende.
Uitwendig IS dit gewas overlangs met ve.rwronge groeven. Het
z e l v e IS ons uit de Ooit-indiën cocéezonrJen.
Num. 4. Afgebrooken tak van een verjlorvcn Hce/ïer.
Deze lighaamen zyn,, gelyk alle andere, mede aan het bederf
onderworpen. Dit is een doode of verdorven tak van een Hoornachtigen
Hc-efter. De knobbels, welke zich hier en daar vertoo-
Dtn, zyn 't werk van andere Zee diertjes, want ais men dezelve
oopend', vind men 'er een hol lighaam in, van natuur, als die
Schelpachtige, welke wy gewoonlyk Zee-Pokken noemen. Doorgaans
zyn dezelve met een korft van het gewas omgroeid.
HONDERD EN ZESDE TAFEREEL.
Num. I. Rond flammig^ opïvaards groeyend, en in
zeer vee Ie hrte, Jlyve, jcberpftckelige en fyne
rondsom (^roeycnde takjes zich fücrdeeknd
Hecjlcrge'was; Zee- Cypres genaamd.
Onder de Heefterachtige Zeegewa^Ten is deze foort zeer zeldzaam.
De ronde en doorgaans recht opwaards grocyende Stam
verdeeld zich in veele doornachtige takjes, die, even gelyk de
Aspergie plant, zich om den Siam aan alle zyde, doch veel dicht
e r , uitbreiden. Het gewas is van eene Hecfteracluige natuur,
doch meer naa 't Steen dan naa 't Houtachtige overhellende. De
punten der takjes zyn fcherpen bros. De koleur geelachtiggraauw
of bruin. De Schryvtrs noemen het Zce-Cypres of Q^uercns en /lbies
mariria, welke laatO-e benaaminge Theopbiajhn en Chftus znxt
diergelyke fuonen gegeven hebben. Impernius noemd een diergel
y k , I'/ilma viarina. Het valt in de Inüifclie Zeen by de Jiilandeti
van Banda.
Num. 2.