T H E S A U R U S . 163
Num. 28_ & 29 Epidrorai hajc quoque fpecies e f l , ob conformationem Gibba vöcata Mul
jltum
exor-
vero convenit priohbus, at minor eft, & craffiore tefta. Lineis cunds, rufis, tanquam filis e
natur; uti docet utriusque faciei confpeéîus. .
. Lentiginofa hoec audit. Lato crafToque labio turgens, tuberculis ac nodulis obfefTa "ex
viridi, rufo &nigncante maculata, interna fade oequalis, Ja^vis, colore flavo intenfonitet Supinam
vero exhibemus, qua parte pi^uram venuiliorem pr^e fe fert. Macularum nonnulb Icntibus haud abiimiles
funt.
^ T ' appellantur. Elegantimme autem piaoe & fafciatoï notam-fferunt
charaeieriüicam Alatarum, rimam videlicet rotundam ad labium, circa roflrum Tefta funt cralfa
dorfo-^qDah, colore albido, fed maculis latis, helveolis, veluti in fafcias quasdam confluentibus." Intra
aperturam oris id fibi pecuJiare habent, quod circa labium fplendide rubeant, quousque'introrfum
profpicere licet, ad latera vero e regione nigricent, cx viridi & flavo fimbriate. Ad litora qua:cunque
tere inveniuntur. ' ^
Num 33—37. Alatarum hoecpeculiaris fpecies eft. Inter eas notari mei^etur prscipue, qu^
capiteeft lato, ventre protinus in mucronemconvergente, nec muricato, nec in labium excurrente
margmetenui, ferrato, ac veluti effraäo circa oftium, maculis ceterum intenfe fufcis variegata/ " •
^um. 38 50. Pluriraoe infuper fpecies diverfe reproefentantur, quarum fingulas feorfim hoc loco
dekribere non vacat. Nonnulloe Belgis vocantur. Conformatione multum differunt. Quidam
veluti turritoe in acumen afTurgunt, aliic tuberofe, maculatoe, ftriats, flammarum aut marmoris
m modum variegatoe funt, digniffima? certe, quoe attente confiderentur; pler^eque ex rufo flavicant
Alioeautempronoe, alioefupinoeexhibentur. . .
T A B U L A S E X A G E S I M A E T T E R T I A .
Seäio vicefima ^ fcxta.
N u m . I. Alata lata.
Haaenus de Alans ad labia muricatis egimus. Proximo his funt A t e non muricatE, labiis Isvibus,
quarum ampliffima eft Alata lata di f laeo, quod labio valde expanfo, craft~o, ac angulofo gaudet
Intus concava eft; venter ex pallida fufco ftriatus; ruf^e macuk^ fpiras ac labium pingunt.
Num. 2. Aha hfecfpecip eft prioris generis, venuftjore. pi£hjra tam ad ventrem, quam ad fpiras
confpicua. Labium geric replicatum, elegantifTime fafciatura. Intus Icevis eft & rufula , raroque
occurrit. ' ' ' -
Num. 3. Inufuat® form® hoc fpecimen eft inter Alatas latas. Ejus fpiras labio non adnafcuntur^
fed turns in modum afturgunt, quaternis tuberculorum ambitibus ornat®. Mucro fufcis, tenuibus,
diftinguitur ftriis, qu® inde per ventrem, fecundum longitudinem maculatum , &plurimis-veluti Hefaraicis
ligms piauni, decurrunt, eundemque in fex quafi areas partiuntur. .. : . ' - . • . .
Num. 4. Priori fimilis, minor, fpiris in obtufum apicem coeuntibus, odies circumvolutis. Labium
üliquatenus faftigio adharet. Colore, quam prior, dilutioreeft, ad luteum vergente. ,
. . . Num.
Nura. 28 en 25. Die is mede een foort van Epidromi, om
honne gedaante bultjes genaamd, deze hebben vee! overeenkom ft
mee de voorgaaode Befaancjes, uitgenomen dac ze kleinder en
dikker van fchaal zyn. Zy zyn met kromme rofle l lreepen als
<iraaden verfiere, die wy van onderen en boven doen zien.
Num. 30. Deze werd .een fproet genaamd, in ' tLatyn Lentigin
o f a , hy is breed en dik van lip, over 'c lyf mee bultjes en knobbels
bezet, groen, ros en zwartacluig gefpikkeld; van binnen is
h y heel g lad, uit den geelen hooggecouleurd: wy vertoonen dez
e l v e hier van onderen, van boven is dezelve niet zoo fierlyk van
v e r f als van onderen, onder de fpikkels zyn 'er eeoige, die zeer
naa fproeten gelyken.
Num. 31 en 32. Deze hoorns worden in' i Nederduits Loehaen
e e f c h e p n a a m d en zyn zeer fraai getekend, gebandeerd en hebben
hec kenteken van de Alata, ce weten een ronde keep in de lip
omtrent de fnuit, zy zyn dik van fchaal, op de rug efFen, wita
c h t i g met breede vaale plekken, die eenige breede banden maken
, binnen in de mond hebben ze tot een byzonder teeken, dat
z e aan de lip fclioon rood zyn, zoo verre men naa binnen kan
z i s n , aan de zyden daar tcgens over zyn ze zwart met groen en
geel geroomc, men vind ze op meefk allerhande Ibanden.
Num. 3 3 37. Deze zyn een byzonder flag van Ahix, waar
önder een breed van hoofd, die het lyf fclüelyk fpits toeloopt
zonder takken of iiiüopende lip, met eene dunne gezaagde en als
uitgebroke ratid aan de m ond, voorts over 'c lyf mede hoogbruin
gefpikkelt.
Num. 38 50. Verbeelden nog verfcheide foorten teveel
o m ieder byzonder te befchryven; eenige worden'er Samaartjes
genaamd, ze zya van verfcheide gedaanten, eenige fpits als torens
oplopende, andere gebuid, geftreepc, gevlekt, gevlamdeu
^ r a a r m e r d , wel waardig om met aandache aanfchoirwt te worden;
meeft rosgeel gecouletird; waar van eenige van onderen,
anderen van boven te zien zyn.
D R I E EN ZESTIGSTE TAFEREEL
De zes en tvjinügjle fnede.
Num. I. Alata Lata: Breedlip.
Dus verre van de Alat^e met takken aan de lippen, volgen na
de ongetakte mee gladde lippen , waar onder de grootfie is de
Breedlip, om dat hy zeer breed dik en kanüg van lip uitloopt, hy
is van binnen hol, over 't lyf bruinagtig gefiireept met roffe plekken
over de gieren en aan de lip.
Ntim. 2. Vertoonen wy een ander foort van de voorgaande,
fraaijer getekend zoo over het lyf als over de gieren, hy heefc
een omgefiagen iip, die zeer aardig gebandeerd. is, van binnen is
h y glad en rosachtig en is zeer zelden te vinden.
Num. 3. Deze is een extra ongemene Breedlip, waar van de
gieren aan de lip niet vaft zyn, maar toorensgewys oplopen mec
v i e r geknobbelde omgangen, aan de punt is hy met verfcheide
fmalle bruine flreepen verliere, die over heelyf, dat in het lang
gevlekt en als met verfcheide Hebreeuwfcbe chara6ters getekend
i s , heen loopen, en in zes verdeelingen gedeeld. : . ..
Num. 4- Een dito kleinder, wiens gieren fbomp toelopen mec
aclit omgangen, en welkers lip eenigzints aan zyn top gehegt is,
d s couleur is lichter dan de, voor g a ande , meer na het geel hellende.
S f 2 Num. S'
lül