^ t h e s a u r u s . ' 17 , -
Num. 8 & 9. H® funt Pyramides fafl-iate, fufd colons, per fpiraj. tuibinîs nodofa;. Volota;
f u p e r f i c em quatuor ambmnt lata; f a f e m tenuiores vicilTim tainiolas divife. Os intus k v e eft colons
cineracei. Utramque faaem exhibemus. ua i a , v c c n , to
Num. 10. Similis alia, fed Jonge minor.
Num. II. Et ha;c ejusdem cenfus e f t , minima tamen & ratione fafciarum difcrepans.
Num. 14. Similis alia, quod ad piaura; modum a priore non difcrepans, at corpore graciliore.
T A B U L A O C T U A G E S I M A E T Q^UARTA.
Seäio quadragefima Ü feptima.
Nautiios ha^c tatula depiftos fiflit, genus cochlidum elegantiffimum, quod pr^ multis aliis palmam
meretur tum ob admirabilem formam, tum ob ipfius etiam materia, qua confiât, nobilitatem^
N u m . I. Nautilus major five crajjus, per cxceUentiam Cochlea, Concha margaritifera diäus.
Adànfulas Moluccanas in Indiis maxime invenitur. Rudior, extimo cortice etiamnum teflus, ex
-rufo flavefat ac dilute fufcis velut flammis variegatur. Intus margaritico colore nitet, ideoque a non-
•nuli^ Concha) margaritifera nomen obtinuit. Quem hoc loco exhibemus, Nautilum Celebris artifex
C Bellekm^xumo cortice nudavit : utide e f t , quod totus margaritaceus appareat. Introfpicienti in
^perturam hujus cochlea feptum fefe mouflrat margariticum , in quo fof^Tminulum animadvertitur
rotundum, acicuk globulo baud majus. Id foraminulum uti in cavum primi hujus fepti exiguo tubul
o f e f e pénétrât; na rehqua deinceps diaphragmata, fere innumera, qu;e inde per univerfam fpirarum
m fefe convolutarum feriem, proportione juf la, conftituta funt, fingula fimili quodam foraminulo perv
i a funt, donee m apicem yix vifibilem terminentur. Animalculum , concinni iflius domicilii
incola cum hoc ipfo haud ahbi coh^ret, quam ad tenuiffimum ilium apicem: in hunc ouippe defixa
veluti caudula inde femet per omnium feptulorum foraminula exporrigit, donee ad primum perdufta
fepmm m corpus ipfiusanimahs fefe implantet. Sepi^ vero aut Polypi forma fere eft hoc animal;
uti m Mufeo Ambomenf i Rumphii Tab. XVII. videre licet. Supra laudatus Artifex C. Bellekm
utroque latere hujus cochleae hiftonam Europe, Regis Agenoris filioe , opere hemianaglypho.
Bas relief voc^nt, eyrefTit, prout ab Ethnicorum Jove , formam candidi Tauri induto , e medio
fuarum fociarum quibuscum in htore femet deleftabat, abrepta per Oceanum in Cretam infulam transvehitur.
Hancfabulampotius, quam hiftoriam, P. Ovidius Nafo libr. 2. Metamorph, prolixe expon
i t , quo Leclorem relegamus. ^ ^ ^
N u m . 2. Idem a parte anteriore confpiciendus.
Hoc pofitu Nautilus ifle vifuiexponit galeam atque infîgnia, quce modo laudatus Anaglypt
v e x o ipirarum convolutarum dorfo incidit. ^ es con-
Num. 8 en 9. Gebandeerde Piramides , bruin gecouleurd,
o v e r de gieren gebuid en over de rug gebandeerd mee vier breede
banden, die wederom in minder banden verdeeld zyn j iu de mond
IS zy asverwig en glad, van boven en onder te zien.
Ntim. 10. J£en dito doch veel kleinder.
Num. 11. Een dito nog kleinder doch in banden verfchil lende.
Num. 12. Een dito .zeer fraai over liet lyf gemarmerd rosbruin
en gloeyend gecouleurd.
Num. 13. Dezelve van onderen te zien, verbeeldende in de
mond eenige flangetjes.
Num. 14. Een dito van couleur weinig met de voorgaande
verfchillende, doch fmaller van gedaante.
VIER EN TAGTIGSTE TAFEREEL.
De zeven en veertigße fntäe.
O p deze Tabula vertoonen wy de Nautiii by uitnemendheid
fraai van gedaante, dewelke mee recht onder de edelfte hoorns
geteld kunnen worden, zoo om hunne wonderbare gel lalte als om de
fclioone ftof, waar uit z y zyn zamesgefteld.
Num. I. Nautilus Major fm Crajjus hy uitnemendheid
Coquilic ook Paarlermr-hoorn genaamd.
Deze hoorn word meert by de Molukze Eilanden gevonden, hy
i s , eer de buitcnfte huid word afgeligt, rosgeel vao couleur mtf
Num. 3.
licht Ijruine vlammen verfiert, van binnen is hy als Paarlemoer,
waarom hy ook van zommigen dc Paarlemoer - hoorn word gerwamd.
Deze, die \ry hier vertoonen, is door de kunftryke hand
van C. Bellekin de buiienrte fchors afgeligc, en dan vertoond hy
z i ch geheel als Paarlemoer: zoo men in de mond ziet, rtuit hec
gezicht op een Paarlemoer fchot, waar in men een rond gaatje
ter wytte van een fpeldekop gewaar word, dit gaatje loopt door
ontelbare fchotdeurtjes, die elkander in een gelyke proportie volgen
de geheele krul door, tot dat het in een byna onzigibaar pimc
eindigt: hec beesje, dat dit fchoon huis bewoont , is nergens anders
dan aan dit byna onzigtbaar punt vaft, en loopt met een lang
ftaartje, dat in de rchotdeurtjes gevonden word, door, tot dat hec
aan het beeft zelve by het eerfte fchotdeurije gehegt word, dit
beesje heeft byna de gedaante van een Zeekat, gelyk men by
Rtimphlus in zyn Amboinfche Ruriteickamer plaat 17. zien kan. De
bovengenoemde konJlenaar C.Belkkin heeftin basrelief aan weerskanten
van deze hoorn de hiftorie van Europa koning i'^genors
dochter vertoond, daar zy van den Heidanfchen God Jupiter onder
de gedaante van een witte ftier uit het midden van hare fpcel
N i m f j e s , met welke zy zich aan ftrand vermaakte, word gefchaakt
en over de Zee na Krete gevoert. Deze gefchiedenis of liever die
verdigtzel word van P. Ovidiut Nafo in het boek zyner Hcrfcheppiiig
omflandig verhaald, daar wy den Lezer naa toe wyzen.
Num. 2. Dezelve van vooren te zien.
D i t verbeeld dezelve hoorn van vooren befchouwd , waar
door men gemaklyk den helm en het wapenfchild zien kan door
den voornoemden kunllenaar uit de krul gefneden.
X X 2 Iwum. 3.