
40 RERUM NATURALIUM
fefe reftimimt ; fic & Penna hxc marina, pinnx Pifcis fere fimilis, aculeatis utrincme ftipatur propaginibus
qu^ veluti per ftrata fefe mutuo excipiunt. Vocaiit earn alü Mentuîam alatam Ptfiatorum, qui a cau^
lis medius membrum virile fere refert, atque in capita hiatum monftrat. Ad fcopulos mans crefcunt
harPenn^, dicuntui-que, Phofpliori inftar, lucem nodu eniittere, dum m fummum aqux ciiatant.
uo limit.
Lit. a. Supernam, lie. b. imam Iiujus fadem exliibet.
Num. 9. Penna marina j maxima,
Plnmofahxc p e n n a , u n d i q u e transparens, omiiigcnos refle^it colorum tonos, quales in Conchailmi
marcraritiferarum interna fuperficie picmmque confpicmntur. C.rterum fere fimilis efl: latiori toho nidicrem?
arundinisaquaticx, aut longiulculx penna; remigi majorum avium percgrinarum, ciux happe n yocantur.
Gaulis nudus tcnui & angufto hic extremo tcrminatur; qua vcro coftam format leu nervuin
medium, plumofa expanfione ornatimi, fupra teres eft, infra cavus, uti incile, & tenuis mftar vitri pcllucidus,
flexilis, atque fragilis. _ _
Eft fane rarum adeo & fmgulare hoc corpus, ut vel maxime m admirationcm rapiat conteniplatorem,
quod fapientilfimi Conditoris infinita Potentia fic ubivis elucefcat. Pennx fub forma vivens hie cernitur
machina, qu^e quidem undenam conftet, aut qua parte pabulum adtrahat, latct^ aliam interim quam
Plantet, aut Fungi, videtur vitam vivere. Forte prima ejus origo, atque incremcntum, à muco falfo,
atque aqua maris coagulata pcndet. • • r
Num. 10. Generationen! reprxfentat Conchyliorum atque Mufculomm, varii generis, figura:, coloris,
& magnitudinis, permiftorum, atque ner capillaceos vi los inter le colligatorum, fpeaaculo fane yenuftiffimo.^
Gongeries hxc prope vicum Zantvoori è mari noftro extraäia eft, niihique in aqua marina
domum delata, cum maxima pars animalculorum intra teftas hxrentiumfe etianinum movcrent, atque
viverent. Raro reperitur ejusmodi colleótio, tot diverfis è fpeciebus conflata. MufcuU quidem, prxcipuè
qui à Pettemenfi vallo nomen habcnt, majores minoresque fimul fic racematim colleóti deprehenduntur.
Num. 11. Cancrorum h^Ec eft generatio, noftra pariterad littora inventa, de corpore Cancri fccmei-
\x delapfa. Sub ventre & cauda plerumque h^ret ovaiium, quod dum ad maturitatem pervenit, q
bet ex o\Tilo minutum promit Gancrum. Ovula inter fe omnia tenuibus villis fortiter colligata fv
Jam porro ad Gancros Sc Aftacos tranfibimus.
T A B U L A DECIMA ET SEPTIMA.
De Cancris & Aftacis.
N u i n . I. Cancer mar'imisy perverfmy Moluccanm.
Vocatur & Araneus -marimn, & nofu'o idiomate Pylßaart. Ad infulas Celebes atque Moluccas reperitui'.
Scutam five teftam "erit fubrotundam, medio quafi articulo bipartitam flexilem, cujus afiterius legmentuni
^ parte
deze zce-pentien , gelykende nair de vinnen van viflchen, overal
met ftekelige dorens bezet , de welke als mec lagen over malkander
fliiyten. 2y worden van anderen in 'c Latyn Mentula alata.
pifcatorum çenaamc, om dat hunne fchaft de gedaante van eene
mannelyke^oede heeft, aan wiens hoofde een fpleet gezien wordt.
D e z e zoogenaamde pennen groejenaan de klippen in zee,en men
z e e t dat zy des nachts , boven water komende , een lichten
glanf^h van zich geven, gelyk de Pbofpborus. - , ,
W y vertonen deze zee-pen by let. a. van boven, en by let. b.
van onderen.
Num. 9. Zeer grote Zee-pen.
D e z e zee-pen , zynde geheel doorfchynend , is met velerhande
weèrfchynende verwen, gelyk zich eenige fchelpen van Peerlemoer
van binnen vertonen , verfierc. Zy gelykt voor 't overige
naar een breed bladt van inlandfch riet, dat in het water groeit,
o f naar een lange llagpen van grote, vremde, vogelen, die men
Trappen noemt. Het fchafteindt van dezen loopt dun en final
toe ; de binnen-of middel-ribben zyn in 'c midden het dikHe, en
eindigen heel puntig, zynde de rib van boven rond, en van onderen
hol, gelyk een goot, en voorts zo dun als glas, dun en
buigzaam, maar ook zeer brekelyk.
Het is, zeker, een zeer raar Huk, waar over men in verwondering
moet opgetogen worden, als men overweegt hoedanig
des alwyzen Scheppers oneindige macht in alles uitblinkt. Aldus
ziet men hier een fchepfel, het welk de gedaante vaiï een
veder of pluim heeft, waar aan men in 't minrt niet kan zien
•waar uit hetbeftaat, of zyn voedfel trekt, en gevolgelyk zynen
g r o e i e n wasdom heef t ; zynde het daar mede ganfch anders gel
e g e n als met een plantgewas, of paddeftoel. Mogelyk ontfangc
het zynen oorfpronk , of figuur, en zynen wasdom uit ceiie
llremminge vau fiicig flym en zeewater.
Num. 10. verbeeldt de voortteling van conchyliën en mofTelen
, van verfcheide foorten en gedaanten, verwen en grootte,
door een gemengc-, en aan takjes, als dunne haairtjes, vart in
malkander geitrengek , het welk eene zeer fierlyke vertoning
maakt. Deze verfameling is aan ons zeertrandt, by Zandvoort,
o p g e v i f c h t , en iny levendig in zeewater t' huis gebragt, wanneer
het meefte gedeelte van deze diert es nog leefde, en zich ia
zyne fchelpen beweegde. Men vindt fe den eene verfameling by
m a l k a n d e r , welke in zulke verfcheide foorten beftaat als deze;
maar wel van molTelen, inzonderheit van de Pettemer paalmoiïel
en , welke , groot en klein, by hele troflen aan malkander
zitten.
Num. II. Zie hier de voortteling der krabben, zynde mede
aan ons zeeftrandt opgevifcht, na dat het van het lyf der wyfjeskrabbe
was afgeval Ie. Deze dragen den eierllok gemeen lyk
onder den buik en ftaart, en na dat de zelve zyne rypheit tot uitbroejing
ontfangen heeft, komt uit ieder eitje een jong krabbetje
v o o r t ; zittende de eiertjes alle aan dunne haairtjes, die heel llerk
zyn val^ geftrengelt.
W y zullen nu tot de krabben en kreeften verder overgaan.
Z E V E N T I E N D E TAFEREEL.
Van de Krabben en Kreeften
Num. I. Verkeerde Molukfche Zee-krabhe.
Men geeft de zelve ook den naam van Zee-fpin , gelyk ook,
hier te lande, van Pyljlaan. Zy komen van de eilanden Celcbes
, of de Molukfche eilanden, en zyn bekleed met een rond
fchildc, ofichaal, die in iweën vcrdceU is,gelyk twee buigzame
k-cdtjes.
!ll
i .it-..,
! ! j
iii •
i -