Î 2 6 R E R U M N A T U R A L I U M
Num. 16 & 17. BJn.'E àlix CoChlcie, valvat.tj ex rufFo flamraarum in modum variegate.
Num. 18. Cochlea valvata, alba, pcrrara, funicuiis intortis, arde fibi mutuo jundis, gaudens.
Num. ip. Hadem fupina.
Num ÎO Val vara Albula, paucis donata gyris, apice paulum clatiorc, ore amplo, fupra corpus
lordidc albefcens, ex rufFo lutcis fafciis, haud diftinde conlpicuis, pida, Amboinenfis.
Num. 21. Ejusdem hxc fpeciei eft, itidem fordide alba, ad apicem rufiis Uteris, quaficharaderibus,
notata.
Num. 22. Et hiEC eandcm ad Ipeciem pcrtinens tota ladea eft.
Num 23. Valvata nigra, alias edam rubella & Erytlirophthalmosdida, quum fubtus labiointerho
Corallmi ruboris gaudcac, oculi figuram referente. In tefta fuperiore atro nigra rotundi ocelli, tanquam
ovula Erucarum, hxrcnt accreti, qux forte ipla iiint Limacum intus habitantium ovula, c quibiis pulli
proveniunt. Uno tantum gyro, nulloque, ut alia:, gaudct apice turbinato ; iiujus tamen locum funpic:
parvus quidam proceHus eminens, dentiformis.
^ Num. 24. Ejusdem lixc eft fpeciei, nigricante fua cute orbata^ fub liac ladis inftar Candida la:-
Vis, fplendens.
Num. ij. Eadem fupina, rubrum oftendens labium , quod extrorfum ex rubro pellucet. Cxtcum
lunata iubtus macula, nigra, m medio datur, oculum referens: unde RM/a\ocatm-
^ Num. 25. Binr ad eandem fpeciem pertinentes, adliuc ita comparata:, uti fe habent, quando recens,
e m:iri protraCte lunt, altera dilute , altera faturate fpadicea, fuis ovulis obfitx.
Num. 27. Hxc de maximis eft Cochleis lunatis, intus alba, quatuor dentibus avmata,extus variis
colonbus, ambientibusque fumcuhs ornata, apice parum prominulo . albo.
Num. 28. Ex albo & nigro flammarum in modum piétahxc eft, & filis tenuibus circulata
Num. 29. AUa pemtus Lvvis, fplendens, vaiiis coloribus Achate in modum maculata, fubtus alba,
dentata. '
Num. 30 Alia rurfus nigerrima, fafciis albis, transverfis, ferpentino dududecurrentibus, ornata.
Iltharc lufficiant: neque enim, qu^e reliqua funt^ feorfim fingula nunc defcribcmus, quum tot & tanl
varKi: adhuc dentur fpecies, ut omnium delcriptio fieri vix poflit ; quod jam in limine memoravimus.
T A B U L A Q U A D R A G E S I M A E T S E C U N D A
\
u il!
r: >
SeÛio qu'inta.
Varias exbibet Rliomborum didorum ipecies majores & minores.
Num. I. Rhombus maximus ex rufFo maculatus & nubilatus, clavicula muricata. Minores maidrescue
maculx nubesque eum variegant, dorfum lat^ fafci^ quali circulares ornant: ftindus pallide albefcit
: mtenora verfus nonmhil viplacei cernitur. Tefta tenuis eft: clavicula, muricis inftar conformata:
os amplum hiat : corpus m cylmdri formam convolutum eft.
Num. 2.
Num. 16 en 17. lyn rwee andere afch-gele Alykruiken , met
e e n rofler kouleur overmarmert en als gevlamr.
Num. 18. Een byzonder rare foort van flaidvcn-hoom , geheel
•wit, met gekartelde of gedraaide koordtjes , die digc in malkander
fluiten
Nura. 19. De zelve van onderen.
Nurn. 20. Deze heeft weinig gieren : de punt is wat verhev
e n , meteenwyden mondt, over't lyf morflig wit , met ros-gel
e banden, die met wel gezien worden. Deze foort komt van
Ambon.
Num. 21. Is van de zelve foort, mede morflig w i t , en aan het
punteinde met rofle ietteren als karakters getekent.
Num. 22. Deze is van de zelve foort, en geheel melk-wit.
Num. 23. Negers alykruik, ook Rubella of Roodoog penaamt,
om dat zy van onderen een koraal-rode binnenlip hebben ,
die eene verbeelding van een oog maakt. Op de bovenfchaal *
die donker zwart is, groeien of zitten kleine ronde oogjes, als
eiertjes vau rupfen. Mogelyk zyn het eiertjes van de flakken
z e l f , daar de jongen uit voortkomen. Zy hebben maar een gier,
en geen krulpuntje, gelyk andere, in wier plaats zich een klein
uitwekend hoekje als een tandt vertoon:.
Num. 24. Is van de zelve foorc, daar de zwarte huidt afgehaalt
i s , zynde onder de zelve melk-wit, giad en glanzig.
Num. 25. Dezelve van onderen , met de rode lip, die naar
buiteti rood doorfchynt, zynde verder van onderen halvemaansw
y z e , zwar: in 'c midden, dat een oog verbeeldt, waarom ze Ruhella
genaamt word:.
Num. 26. Zyn nog twee van de zelve foort, zo als zy uit zee
komen; de een licht kaflanje en de andere donkerder bruin gekouleurc,
met hare eiertjes bezet,
Num. 27. Dit is van de grootfte foor: van haJvemaans-hoorn,
die van binnen wit zyn , en vier tanden hebben , van buiten met
vericheide kouleuren en fnoertjes omr ing: , met een klein uicfte--
kend wi: puntje.
Num. 28. Deze is wit en zwar: gevlam: , met dunne draadties
omwonden.
Num. SC). Een ander, die geheel glad en glanzig is , met velerhande
kouleuren van plekken Agaatswyze verbeeld, van Onderen
wit en getand;
Num. 30, Weder een ander, die geheel git-zwart is, met wit^
te bandtjes, die dwars flangswyze lïerlyk daar over heen getekent
zyn.
W y zullen ons hiermede vergenoegen , zonderde overige ieder
in 't byzonder te befchryven, naardien 'er zo velerhande foorten
en byfoorten zyn, dat het onbefchryflyk is , gelyk wy boven
in 't hoofde van dit Tafereel reeds hebben gemeld.
TWEE EN VEERTIGSTE TAFEREEL.
De vyfde fnede.
O p deze'plaat verbeelden wy verfcheidefoorten van Rhombus,
groot en klein.
Num. I. Grote Wolkebak , bruin rood gevlakt, cn gowolkc
met kleine cn grote plekken, over den rug breed in 't rond als
geband. De grondkouleur is bleck-wit , cn dunfchaiig , naar
binnenwaarts een weinig violet: de fluyting is van gedaante als
een voetangel, meteen wydcn monde, cn gewelt gelyk de cVJindcrs.
Num. i,
'I
I I
^ f| !
» I