T^m XXX J
T H E S A U R U S . 93
r e m o t e , quam ventrales, oiïiculis confiant 20 , in apîce bifuixatis, folo excepto prinno. Finn®
ventrales, magnas, anterius fitîe, oiïiculis confiant 6 , admoduin ramofis, excepto primo. Ani
pinna cfTicuIis 10 confiât mollibus, & diflindis , quorum ultima reliquis longiora funt. Cauda obionga,
in extremo fubrotunda, officulis 10, vel 11 confiât, quorum media bïfurca funt. Longitudo
defcripti eft 6 unciarum, & 4 linearum.
N u m . 8. Bknnius varius ; capi te Jubacuto ; extremo pîma dorfaîis eminentiore.
Videtur & hoec Blennii eflè fpecies apud Autores nondum aut defcripta, aut delineata. Caput
iode ab occipite ad extremum oris leniter declive velut in acumen convergit. Ri6lum oris labia
circumflant crafTmscula, marginata. Maxilla inferior tancillo longior fliperiore. Pinna dorfi unica ,
a medio fere capite incipiens, ad caudam usque non interrupta ofTiculorum fèrie continuatur. Conflat
autem ofTiculis fere 42 , quorum 8 poflrema, prioribus altiora , quafi in criflam adfurgunt.
Pinna3 peftorales, ambitu circulari , 16 ofTicula habent. Ventrales, anterius fùb Branchiis fitoe ,
pro more Blenniorum , duobus tantum fingulce ofTiculis gaudent. Ani pinna 28 ofTiculis fulcitur ,
ad caudam usque exporre6la. Cauda in extremo circulais 11, vel 12 ofTicula protendit. Corpus
)ro longitudine fat latum colore efl dilute fpadiceo, lituris, ac maculis magnis, parvis, obfcuriori-
}us, undequaque perfufô. Pinnarum ofTicula itidem pupétis fûcurate fpadiceis diflinguuntur. Longitude
Pilcis 4 uncias fùperat.
t'I^'i
ii
T A B U L A TRIGESIMA ET PRIMA.
Dcflinavimus banc tabellam exbibendis 06I0 LABRI generis fpeciebus , quse apud Ichthyologos
nondum, aut minus perfekte defcriptse inveniuntur. L^abrns OMt^vn. efl vocabulum Ovidio Nafbni
ufitatum, optime quadrans in hoc genus ^ quum omnes ejus fpecies labris prominulis, crasf
i s , dentes , uti in quadrupedibus , tegentibus gaudeant. Vulgo hoc genus Turdi nomine venit:
at quid opus efl Piscium, & Avium generica nomina inter fè confundere ?
N u m . I. Lahriis tctraodon ; unicohr ; cauda aquali.
'lilllii;
h t
Caput, & corpus perpendiculariter lata flint. Venter planiusculus. Os feu riftus anguflus. Labra
prominula. Oculi fubrotundi, membrana laxa te6ti, flava gaudent iride. Dentes duo maximi,
lati , fere trigoni, fibi mutuo fere contigui , fubtus paulisper concavi, in utraque maxilla dantur:
prajterea vero ad fauces os utrinque denticulis ferratum hsret- palato interim, & lingua glabris.
Squam® ampl®, molles, albescentes flint. Color totius corporis, canescens, vel flavicans eft. Linea
lateralis ad finem pinnse dorfalis deficit; led infra banc alia deinceps linea in medio extremi
corfnuit
af, als die van den buik, zy beftaan uit twintig graadcjes,
die , het eeifte alleen uitgezondert, aan den punt in tweën gef
p ü f t z y n . De buikvinnen, die groot zyn> en meer naar vooren
leggen, beftaan uit fes graadcjes, die, behalven het eerfbe ,
zeer getakt zyn. De vin aan den aars beftaat uit tien zagte, en
onderfcheide graadcjes, waar van de laallie langer zyn als d e voorgaande.
De ftaart is lang, en zyn uiteinde bynarond, hy heefc
t i e n , of e l fgraadcjes , waar van de middelfle in tweën gefplift zyn.
D e lengce van deezen vifcii is fes duimen, ea vier liniën.
N u m . 8. Bonte Smt-vi(cb; met een puntagtig hooft,
en bet xüterjie van de rugvin meer uitjlekendc.
Dit foorc van Snot-vifch fchynt by de Schryvers tot nog toe
niet befchreven, of uitgetekend te zyn. Het hooft, van het agcerhooft
tot liet uiterfte van den bek zachtkens afhellende, eindigt
als in een punt. Om de opening van den bek , ftaan dikke
gezoomde lippen. Het onderfte kakebeen is iets langer als het
bovenfte. Op den rug ziet men maar eene vin , die, beginnend
e omtrent het midden van het h o o f d , onafgebrooken tot aan den
i l a a r t zig uicfbrekc. Zy beflaat uit omtrent 42 graadcjes, waar van
de 8 laafte, die hooger ftaan als de voorige, op de wyze van
cenen kam uitlleeken. De borftvinnen , die rond van omtrek
z y n , hebben i(5 graadcjes. Die van den buik, die van voor
e n onder de kieuwen leggen , beftaan yder , naar den aart der
fnot-viflchen , alleen uit iwee graadcjes. De vin aan den aars
-wort door 28 graadcjes onder f lut , en vcrftrekt zig tot aan den
ftaart toe. De ftaart, die aan het uiterfte rond is, heeft 11, of
12 graadcjes. Hec lighaam, dat naar maace van zyne lengce redelyk
breet is, is van couleur ligt b ruyn, rondom als met groote,
c n kleine donkerder ftreepen, en vlekken. De graadtjes der vin-
Tm. 111.
nen Zyn met donker bruine flippen geteekend. Deeze vifch is
langer als 4 duimen.
EEN EN DERTIGSTE TAFEREEL.
Dit Tafereel hebben wy gefchikt om te vertoonen agt foorten
van Lip-vilTchen , die by de vifchbefchry v e r s of niet , of niec
volkoomen befchreeven zyn. Het woort Labrus, of Lip-vifch,
van Ovidius Naf o reeds gebruikt , pafl: zeer wel op dit geilagc,
nadien alle deflèlfs foorcen dikke uicflekende lippen hebben, die
de tanden, even als in het viervoetige gedierte, bedekken. Doorgaans
wor t ditgeflagtden naam v anLyf l e r , Turdus, gegeven. Dog
wat is het nodig der vifTchen en vogelen geflagt naamen onder elkander
te verwerren ?
N u m . I. Fiertandige, eenkleurige Lip-vijcb : viet
een Jlaart, die gelyk ten einde hopt.
Het hoofc, en het lighaam zyn naar hec waterpas breedt . De buik
is placagcig. De bek naauw. De lippen uicflekende. De oogen
byna rond, en mee een los vlies b eki e e t ; hebbende een geel oogt ler •
rticje. In byde de kakebeenen ftaan cwee grooce, breede, omtrcnc
driekantige tanden, die elkander byna raaken, en onder aan eenigzints
hol zyn ; dog daarenboven ziet men in de keel een been, dac
van weérzydenzaagsgewyze met candtjes bezet is;maar het verhem
e l t e , en de tong zyn glad. De fchiibben zyn breed, zagt , en eenigzints
wit, De couleur van het geheele lighaam is g rys , of geelagtig.
Aan het einde van de rugvin verheft z igdezyf t ree p ;dogbegind
onder dezelve wederom een andere ftreep in het midden van
hecuicerflülighaam, die verders tot aan den f laar t uitloopt . Depiaa-
Aa teo
' !
li