r
. 1 7 2 R E R U M NATURALIUM
éta eft, ut materies margariticain con(pe£tum prodeat: alicC torno in modumfcalfc cochlldis efforatre:
alioi porro, detra(5i:o tantum per fpiras cortice, extrin/ècus circumvolutam cochlidem reprajfentant, (pcäaculo
perquam amccno.
T A B U L A S E X T A . E T S E P TUAGE S IMA .
Seäio undcquadragefma.
Cochlearum 5 quas numerofas hac tabula reprfefentamus, genus Belgis dicitur KUpklevcrs quafi
fcopulis adha^rens; quia plerumque fcopulis adfixaj inveniuntur. Multis autem inter to. diftinguuntur
nominibusj partim a pidura?, quam prc-e fe ferunc, diyerfitate petitis. Inde Tigrinae, Capenles a promontorio
bons rpei5 Argi vel Ocule®, Argi fafciati/Porcellana}, Salit®, Tefludinariffi, &c. habentur.
Earum qu^edam decorticata cyaneo colore nitet. Cetera: ex ruffo fufcaj albis fulcifve punftis,
flammis, lineis, confpicua? funt. Utraque autem facie exhibentur.
T A B U L A S E P T I M A E T SEPTUAGESIMA.
Sectio qmdragefma.
Tran(êo nunc ad genus Cochlearum muricatarum, quaj quidem ob multiplicem fuorum muricum &
rectorum, &intortorum, diverfitatem animadverfione quam dignilTimjB (unt. Primo autem loco agemus
de Muricibus frondofis, interque hos ceteris anteponemus id genus, cui nomen iftud quafi per excellentiam
impofitum eft.
Num. I. ElegantifTimum hoc fpecimen Muricis frondofi, fpadicei, proccffibus admodum longis
donati, murices protendit vel digitun:i loogos, quorum radices, coftarummore, per dorfum extuberant.
RarifTime teftas hujus generis invenire datur prorlus illcelas j quia muricum apices tantopere proten
ft , ad fcopulos allifi, facile franguntur.
Num. '2 & 3. Hujusapophyfes, quamprioris, breviores funt, led univerfafuperficies innumeris
tuberibus ac prominenriis horret , nigrisque fafciis diftinguitur 5 elegantilTima ceterum colorum
mixtura nitens. Superne & inferne reprsfèntatur.
Num. 4 6. Muricum crifporum alia? qujedam fpecies, quarum procefilis & magnitudine &
concinnitate prioribus cedunt. Difcrepant etiam colore.
Num. 7 & • S. Bin® alice varietates ob form^ difcrepantiam adjeótas funt.
Num. 9 & 10. Hilce longe faturatior color ef t , quam prioribus. Ramofi proceflus nigricant:
quapropter Brandaris nomen acceperunt, tanquam fi diceres Muricem aduftum. Prona & fupina fad
e s exhiberur.
Num. jr & 12. Major his longitudo eft: unde oblongi vocantur. Ceterum & colore nigro,
dilutiore tamen, quam prscedentes, veluti aduftos.fe monftrant.
Num. 13- 16. Horum proceftus admodum produ6ti funt; ut ideo Cornua cervina appellentur
ob qualemcunque ftmilirudinem. Corpus tamen Cochlea femper pro ratione ramorum minus eft,
quam in Muricibus fuperioribus.
T A B U L A
als boven doen zien; eenigen daar van is maar enkeld de huid
afgehaald, waar door het paarlemoer voor den dag komr, anderen
als wenteUrappen uitgedraaide, weder anderen wentekrapsgewyze
een gedeelte van de opperhuid weggenomen, het welke zig byzoader
aardig vertoont.
ZES EN ZEVENTIGSTE TAFEREEL.
De negen en de?-tigße fnede.
O p deze plaat werden een groote party hoorns verbeeld, die
men Klipklevers noemt, om dit zy zelden anders dan aan de klipp
e n gekleefd gevonden worden ; zy worden duor verfchilicnde
namen onderrcheiden en naa hunne tekening genoemd, als diar
zyn Tygerkatten , Kaapfche Hoorns, Argufil-n , Ccbaudeerde
ArgulTen, Porfelanen, Znitkorrels en Caretiioorns , waar onder
e e n a f g e f c h i l d e , die zich hsmelsblaauw vertoond; deze hoorns zyn
rosachtig bruin met witte o£ bruine f l ippen, v lammen en ftreepen:
deze zyn van boven en onder te zien.
ZEVEN EN ZEVENTIGSTE TAFEREEL.
Le vccri/gße Jncde.
N u gaan vry over tot het geHachc der getakte hoorns, die om
hunne verfdieidc zoo gekrulde als ongekrulde takken ten hoogden
onze opmerking verdienen: wy zullen eerfl: de Gekrulde befchryv
e n en ivej die voor eerft, welke men by uitnemendheid Krulhoorns
noerac als
Num. I. Zynde een extra fraaye, langgetakte, bruine Krulhoorn
, z y n e takken loopen ribsgewys over den rug en fteeken wel
esn vinger lang uic, waar door zy groote nood hebben van af te
breeken, en dus zeldzaam ongefchonden gevonden worden, dez
e l v e is by uitncmentheid raar.
Num. 2 en 3. Is mede een Krulhoorn, doch heeft zoo lange
takken niet, maar is zeer bultig, gebandeerd met fwart en verder
'ongemeen fraai van couleur, wy vertooncn dezelve van bovea
en onder.
Num. 4—- 6 . Dit zyn andere foorten vanKruIhoorns,dIe niet
z o o groot noch zoo fraai getakt zyn, doch van de overigen in
couleur onderfcheiden.
Num. 7 en 8- Nog twee onderfcheide foorten, die wy om
haare verlchillende gedaante hier by gevoegd hebben.
Num. 9 en 10. Deze zyn veel bruinder dan de voorgaandea
en met fwarte takken verfiert, waar om zy BrandarifTen genaamd
Worden, zynde zoo veel als gebrande hoorns: van onder en bov
e n te zien. , '
Niim. II cn 12. Zyn längeren worden daarom lankwerpige
BrandarifTen genaamd: zy zyn mede fwart, doch wat hchter dan
de voorgaande.
Num. 13 16. Deze zyn weder langer van takken en worden
om die reden Harihoorntjes genaamd, wyl hunne takken veel
naar de hoorns der I lar iebecf len gclyken: zy zyn altyd kleinder
dau de bovenflaande Krulhoorns.
ACHT
I T n
• ' I !
il [
i I
! i
iM'il
i |!i'
ti:
l i l
iili
i f i
m