R E R U M NATURALIUM
Num. y. Echïonanîhï quam fpecies.
Minor hxc eft, & magis rotundata. Sena utramque permeant fupcrficiem foramina. Supina regio flore
ftellato, ut in priore , infignis eft, & obfcure c ine r e o colore verfus mai-ginem ,paiilo dilutiore veroin
medio. Tefta ex ardculacis veluci fcpamis confti'uitur.
N u m . 8. fupwus.
Non tan turn fex ilia foramina, oblonga, hic confpiciimtur, fed & e foramine exiguo , ccntrali, fteli
a t o , decem protenduntur, radii, tjuorum quini ladniatos abeunt in fines, quini alii non laciniati fiint.
Qiiin & hos inter decem iterum, in ambitura, excnrrunt lineola;, plantiilis fimiles, tcnuia emittenrcs
foliola, Equifcti .xmula. Pn^ter centrale foramen bina adliuc minuta patent foramina, per qux cxcerni
fceces videntur. Color eft ex nifFo dilute cinereus.
N u m . 9. Ech'inm laganoides, orhknlarh ^ promts.
Pentadis & huic imprelTa eft ftella, & oblonga qmnque foramina utramque ejus teftam perforant.
Color eft ex dilute cinereo ftavefccns. Cxterum ornatus niloil liic datui".
N u m . 10. Idem fupmm.
' Qiiinque oblonga foramina hic quoque conlpiciuntur, fextumque in medio, exiguimi, in quo os videturha^
fille. Prodeunt e centrali hoc foramine inex, excmfione fua verfus peripheriam irregulärem ftel-
1am efformantes, cujus arex omnes pundis guttatx funt. Color eft dilute flavefcens.
N u m . II. Echmus planus, elliptkus,
Craffitie latum a:quat digitum, & ob qualemcunque fimilitudinem Caput mortnum mlmis, Belgis etiam
Zee-reaal, vocatur. Dorium ejus fiorc itidem pentapetalo, ftellato , infigne eft, ex ruffo cinerea tind
um flavedinc, qux in medio, circa ftcllam, umbra faturatiore obfcui-atur.
N u m . 12. Idem fupmus.
Quince hic e peripkerialines, ftellam referentes , verfus cent rum, qux capitis fedes e f t , & os quinque
dcnticulis munitum continet, concurrunt. Ab utroque harum linearum latere faturatior quxdam umbra
diffluit. Scgmentum fuperius foramine circulari pervium eft: csterum area:omnes quinquefegmentorum
minutis compundx funt porulis, in quibus acuminat^e fpinui^e hxferunt. Color hujus fuperficiei
eft diluce ruffulus.
Num. 13.
Num. 7. Vierde foort van Xee-egeL
D e zelve vak kleiner en ronder, hebbende zes langwerpige,
doorgebrokene, gaten, en een fterachcige bloem, gelyk de voorgaande.
My is van boven donker afchverwig om de kanten, en
jn 'c midden wac lichter: de bovenfchaal is ruitswyze als gefchubc
•aan een gehecht.
Num. 8. De zelve van onderen.
' M e n ziet daar aan niet alleen de zes langen gaten, maar zelfs
uit de kleine fterachtige opening komen tien ajrchynfclen , gelyk
ftralen , voort , waar van vyf getakt en vyf zonder takken
•2yn. TufTchen deze fpruicen weder tien figuurtjes, gelyk kruit
j e s , met verfcheide fraalle, langwerpige, biaadtjes, van gedaante
als een paardeftaart, of Equifetum. N o g vertonen zich twee
kleine gaatjes, behalven het middelpuntige, waar door zy hunne
vuiligheit ontlaften. De kleur is licht ros afchverwig.
Num. 9. Platte hekachtige Zee-egel,
D e zelve is van een ronde gedaante, met een vyf-bladerigeüer,
en vyf langwerpige, doorgebrokene, gaten, licht afch-gecl-kleur
i g ; verder eenvoudig zonder fieraadc.
Num. 10. De zelve van onderen.
Men ziet daar mede vyf langwerpige gaten, in 't midden moe
een kleine opening, daar de bek heeft gezeten, en een flrerachtig
e gedaante zeer ongeregeld vertoont. Verder zyn alle die verdelingen
me: kleine Hippels gevuk, mede licht geel van verwc
Num. 11. Eiacht 'ige platte en hrede Zee-egel.
Hy is van dikte als de breedte van een vinger. Zy worden
\demQ Doodsboofden genaamt, om dat zy daar naar gelyken , als
mede Zee-realen. Ook hebben zy een ilerachcige bloem , met
v j f bladen over hunnen rug , die ros afch-geel g'everwc i s , met
een donkere fchaduwe midden over de lier.
Num. 11 De zelve van onderen.
r iy heefc vyf fterachttge verdelingen , die in 't midden van "c
hoofdeneindt, aan den bek, daar de vyf tandt es zitten, te zamen
komen. De vyffomcn,die de verdeling ma een, zyn aan weêrzyden
als befchaduwt. Tn de bovenlle verdeling is eene ronde
o p e n i n g ; verder zyn alle de vyf verdelingen vol kleine gaatjes,
die met ftekelachtige dorentjes zyn gevuld gewecll. Van onderen
is deze licht rosvcrwig.
Num. 13.
T H E S A U R U S
N u m . 13 & 14.. Caphh mortm altera fpecies.
3 T
T am colons, quam figurx, vix hî c datui-ulla a priore diverfitas ^ nifi quod anguftior fit ha^cfpecies
& magis elongata. Lmex efiam qm^ in parte prona quinquefidam conftituunt divifionem, hic albw
cant, cum in pnore mermt nigrefcentes.
N u m . 15 & 16. ^cl^'^nus planus, vmdh, Arnerkanus, fingularh.
Dimidia ejus area circumfcrcntiam habet xquabiliter femicircularem ; altera vero pars in decemexcurrit
ramosprommcntcs,tanquam ftella radios. Rumphms\\:,v^zÇ^i^zx^v^lagano'^oltstnflarradtatozA{^^^^
lat. Color elt Tha aiïmo-vu-efccns. In centro minutum patet foramen circulate, e quo radii prodeunC
Kammarum in modum errantes, utramque fupcrficiem exornantes.
N u m . I'T'. E^jusdem fpeàeïEchmns alter.
Divert hic multum quoad formam à priore. Hujus enim regie fuperior ftellam quinquefidam often,
dit J & mcif^x radiorum aha: alus profund.ores funt , ipfîquc radiorum fines latiores. ^ Bma itidem
utramque teftam perteixbrantm foramma, oblonga, confpiciuntur in altera are.-e parte femicirculari. Su!
pma fiicics m ambitu ThalaOmj eft virons, qui in medio, circa ftellam, magis diluitur.
N u m . 18. Idem fupinus.
Color hac in parte eft dilute cinereus, ftcllata expanfione irregulari diftindus.
N u m . 19 & 20. Tertia Echmodîfci fpectes, mmufcula.
Plus quamdiniidio minor h.c eft quam priores, adtamen & in decern ejusmodi dentes terminatur,
a c f u p e n o r f u b N u m . Utraque luperficies ex cmereo grifea eft, multosqueper radi ^ ex a r S
tis veluti Iquamis compohtos, diftmguitur. ^ ^ ' a oiucuia
N u m . 21. ^iarta fpecies y mrnma.
^ Non hû^c dentato, fed .rquabiliter circulari terminatur margine. Tefta ejus fuperior moneta aurea,
vocatur, haud major eft & arachn^am quafi telam fibi obduétam monftrat, cumfigura
araneoh m medio ha:rentis. Color eft laturate fpadiceus. uiungura
N u m , 2 2. Eadem fup'ma.
_ Color hîc paulo dilutior fpadiceus eft. Stellata quxdam expanfio, albicans, centrale foramen ambitrehquiun
ai-ex, reticuli in modiun, per iquamas diitinguitur. ^hiuil.
Num. 23.
Num. 13 en 14. Twede foort van Doodshoofdt,
D e zelve verfchillen weinig van de voorgaande , zo in kleur,
als in gedaante , behalven dat deze (maller en ovaler, en dat de
fomen , die de' vyf verdelingen maken , van onderen wit zyn , in
plaats dat de voorgaande zich zwart vertonen.
Num. 15 cn ï6. Byzonderefiort van Zee-hekjes,
uit de Spaanfihe lJ''eft-Indïên,
D e zelve zyn halfrond gekringc, en half met tien uitllekende
takjes , als ftcrvollralen , getckent. By Ihmphius worden ze
zonnetijlr aaide pamickoi-kcn genoemt. Zy zyii zee-groen ver w i g gekleurt
: in 't middelpunt is een klcyn rond gaatje , daur vlamachtige
dralen uit voortkomen , dio zo van onderen cn van boven
verfieren.
Num. 17. Een ander van de zelve foort.
Deze verfchilt veel van de voorgaande in gedaante ;; want hy
heeft een vyf-fcralige (ter van boven t ook zyn de ingckurvene
frraaltakken ongelyk verdeelt, en de uiteinden breder. Van boven
aan de ronde kant zyn twee langwerpige , doorgebrokene,
gaten. Hy is van boven zeegrocn-kleurig|pm dc kanten, en iti
'e midden oni de fccr wat lichter groen.
Num. 18 De zelve van onderen.
D e zelve is daar licht afchverwig , met een dwaal fee ra chnge
gedaante , die ze overfpreidt.
Num. 19 en 20. Derde foort van kleine Zeepannehek.
Deze zyn moer als op de helft kleiner, van gedaante met tien
takken als d.e van Num. ,5 afcli-gruauw gekleürc, onder en bobeftnan'
"" " " >f c h u b a c h t i g e leedcjes
Num. 21. Fier de, kleiner, foort.
Deze is geheel rond, zonder kerven of taklten, waar van het
bovendeklel niet groter dan een goude Louis is, en overtrokken
gelyk een weeffel offpinfelvan een klein ipinnètje , di^cr b^i
nen inzit. De kleur is donker bruin.
Num. 22. De zelve van onderen,
l l y i s daar wat lichter bruin , met een wit Verachtig werkje
ben, v e S ' i verder met ruitige leedtjes,al fchut
^ - Num.
1 1
"1! \
ill
I i4
{•i f-r
il
'Ifi,:;.
: t l ••
Tl
j :.;:
is
il
f.,