T.iB. ZJOai.
T H E S A U R U S . i^ p
T A B U L A S E P T U A G E S I M A E T PRIMA.
Se6lio qiiarta S trkeßma.
Num. t. Belgrehuic Cochleoe, quae admodum venufta & oppido rara e f l , nomen dederunt Franfche
Belhoorn. Ex tenui apice muitis convoluta fpiris fenfim incumefcit, tandemque ultima fpira, quai
maxima ac ampliffima e f t , valde capacem format ventrem. Ex Jafteo pifta fufcis quafi flammis diffinguitur.
Spiroe tarnen apicis rubello mali florum colore gaudent. Quod hoc ioco exhibemus, fpecimen
primoe magnitudiniseft, & tefh proeditum fuapte natura expolitifTima ac tenuiffima; ut idco rariffime
fine vitio inveniantur..
Num. 2 & 3. Ejusdemfpeciei aliud hie f iftimusexemplum, pronoac fupino fitu, priore tamen
minus, flammisque paulo aliter diftinólum.
Num. 4_ & 5. Hoec alia rurfus ejusdem fpeciei varietas eft, utraque facie confpicua, cujus macu-
Joe ftrias potius, quam flammas, referunt.
Num. 6. Admodum fingularem hanc Cochlidem hue quoque referimus; quanquam illi generi, cui
Auris Midce nomcn, affinis eft. Tefta ejus itidem valde tenuis ftriis fubtilibus per extimam fuperficiem
variegatur.
Num. 7 & 8. Hoec vulgaria funt iftius familioe fpecimina, qualia plerumque in mufeis occurrunt.
Num. 9 & 10. Duo alia minus vulgaria, qute pidur® varietate a ceteris differunt.
Num. II 16. Pertinent hoec omnia ad Caffides, quoe Bezoarticaî vocantur, grifeo plerumque
colore piiSioe. Labio gaudent late exferto, fimbriate, tribus quatuorve acutis dentibus inftrudto, extremo
pofteriore in recurvum fmum late patentem abeunte. Ceterum maculis ftriisque tam longitudinahbus,
quam transverfaiibus, ad ventrem variegantur. A quibusdam ad cochleas Achatinas referuntur,
cum exterior cuticula liEvigando detrita eft. Prono ac fupino fitu comparent.
Num. 17 20. His nomen datum Laevarum Cochlearum, quia nonnulloe earum os a finiflra
pofitum habent : quod tamen non perpetuum eft: funt enim , quibus & a dextra hiat oftium. Interim
o b formoe fimilitudinem & hoe eodem nomine generico compellantur. Coloris funt ex fubfufco flavidi:
labium replicatum rubet. Rariffima e f t , quoe Num. 17. depingitur, fafcia alba fecundum du61um ipirarum
circulata.
Num. 21 & 22. Auricula Midas vulgo vocatur , eo quod oris apertura aflninam aurem refert»
Nec aliade ratione, tanquamrara, aeftimatur. Forma non admodum e egans eft; color lividus • oris
fimbria in ambitu la?vis.
Num. 23——32. CochlearumAchatinarum varia hie exhibemus fpecimina 5 quoe ob fingulares colorum,
macularum, fafciarum, quibus ornantur, varietates Curiofis in pretio
conlpiciendas fifto. Nec vacat tamen fingulas feorftm defcribere.
unt. Utraque facie
T A B U L A SEPTUAGESIMA ET SECUNDA.
Scâio triceßfna quinta.
Num. I. Elegantiftimus hie Urceus ad id genus cochlidum pertinet, quas ^olgx Bc^dctykhoorn
vocant. Eft autem perquam fmgularis; ut ideo inter rariora noftri mufei haberi debeat. Diluta flaveca3rulefcentibus
diftinguitur. Vertex veluti intropreiTus fubfidit:dine perfuftis ftrus quod plerisque
id genus cochleis familiare.
EEN EN ZEVENTIGSTE TAFEREEL.
Be vier en iicrt/^e fnede.
Num. t. Die is een zeer fraaye cn ongemeene hoorn, by ons
gemeenlyk Franfclie Beliioorn genaamd, hy is met verrdieide gieren
omwonden, welkers onderfte zeer groot en wyt is, zyn cou-
Jcur is wie met bruine vlammen, doch de bovenfte gieren zyn appelbloefTcm,
deze die wy hier verioonen is extra groot en g!ad uic
de nauiur en lieeft een zeer dunne Ichaal, zoo dac- zy zelden on*
gefchonden gevonden worden.
Num. 2 en 3. Verbeelden wy een dito van boven en onder
doch kleinder en eenigzins in vlammen onderfcheiden.
Num. 4 en 5.' Is wederom een ander foorc van Belhoorns,
daar de vlekken genoegzaam in flreepen verandert zyn, van bov
e n en onder tc zien.
Num. ö. Een zeer zeldzaamc Belhoorn, die genoegzaam de
gelykenis heeft van een Midas oor , doch boven over de gieren en
de rug Tyn geftreept cn mededunlchaalig.
. Num. 7 en 8. l'wee ordinaire foorten van Belhoorns, zoo
als men gemeenlyk in de kabinetten vindt.
Ninn. y en 10. 'l'wee ongemeene Franfche Belhoorns, welk
e in tekenihg van de anderen vcrfchillen.
Num. II ló. Deze zyn alle Bezoars en gemeenlyk graauw,
g e l y k deze,die wy hier vertoonen, zy hebben een breeduitftaande
Jjp, waar aan drie of vier fcherpe tanden, eii achter een omge-
. 2««. III.
Num. 2.
krulde flaart, die \vyt opeft is, verders zyn ze over het lyf gevlekt
en geftreept zoo recht als dwars; als ze afgeOeepen zyn, worden
z e van zommigen Achaacen genaamd, zy kunnen hier van boven
en onder gezien worden.
Num. 17 20. Deze worden Linkfche Hoorns genaamd,
om da: eenigen van hen de mond links hebben; zommigen iiebbeil"
de mond ook rechts, doch worden echter om de gelykheid vangedacht
Linkfche Hoorns genaamt, hun couleur is bruinachtig
geel met een roode omgebooge lip. Num. 17. heeft een wiue'
band over de gieren en word zeer zelden gevonden.
Num. 21 en 22. Men noemt deze Midas ooren , om dat de 0-
pening zynes monds naa een Ezel s oor gelykt , om deze reden word
h y voor raar geliouden; zy zyn gantfch niet fraai van gedaante,
bleekblaauwachtig van couleur en glad om de randen van de mond.
Num. 23' 32. Verfcheide foorten van Achaathoorns, die
om haare byzotidere couleuren, vlekken en banden van de iiefheb«-
bers in waarde worden gehouden, zy zyn zoo wei van binnen als
buiten te zien, en te veel om elk in 't byzonder tc befchryven.
TWEE EN ZEVENTIGSTE TAFEREEL. '
De vyf en dertigßc fnede.
Num. I. Een fraaye Beddetykhoorn, zynde een zeer raar fiuk,
welke-in ons Kabinet als iets, dat zeer zeldzaam is, bewaart word^
want hy is lichtgeel gecouleurt met blaauwe ftreepen, zyn hoofc
is diep ingedrukt, gelyk aan de ineefte hoorns van dit foort.
V v Num. ß.
t ?
I
ï