lox RE K U M NATURALIUM
f e a u m icone bac nof l ra f u p p l e r e v i f u m fuit. . M o n f t r a t refupinatus plscis v e n t r e m ' ^^^^
m o l l e m utroque m a r g i n e fquamof i s , duris, angi^latis, fpmofisque tube r cul . s rtipatum, Roftrum e x
to bdi in apicem a n tmr f u m procurreos , hac fede p l a n um, Tub ema rgma t a radice fua em. t t i c aperu
n m oris, quod mol ie, edentolum, teres, tubum velut refert, ac l inguam crafläm duramque rec
o n d i t . Media inter oris o f t i um, & roftri api c e m fade c m . q u a t u o r e plaume
d e p e n d e n t . Reliqua, qu^ ad piscis hujus h i f t o n a m pertinent, apud H . Salvianum, cui S tuno vel
S i l u r u s audi t , & Artedi in Ichtliyologia reperire hcet.
TABULA TRICESIMA ET TERTIA.
N u m . I. EnchcJyopus mm argcntms ; riäu ferpentino ; ventre mido ;
Cauda acuminata, apinni.
P i s c e m fplendidum, par i ter a t q u e a d f p e d u h o r r e n d u m , quo c omp e l l a r e m nomine hoefitavi ; quando
a n emi n e I chthyologorum aut d e f c r iptum, aut icone exprefîum m v emr e l .cui t , li unicum excepens
Klcinmn, qui miiîli iv. H i W naturalis piscium pag p ^ n um. i. defcrib.t Enchelyoptm capita
t r o h ä o , ferpentîno, cxtremo mandibuU ßipcrions ad inßar RImiocerotis hamato dzc. ac lab.xii.
L 7 ddineatum exhibet noÜro per omnia fatis fimilem. Pro eode m tamen habere non aufim ;
c u u m coloris argentei , quo nofler elegantifTime r e f p i e n d e t , expertem ef i e credibi l e fit : faUem nulf
i n - u l a r i s a d e o omament i mentio ab accuratiOimo A u r o r e lafta id innuere vjdetur.
e ^ i a m Hiflor. rer. nat. Brafil. Lib. iv. Cap. x i . pag. i6r . piscem defcribit-^/«.« diftum Braf
i l i e n f i b u s , Lampetr.^ adf inem, qui , fi i c o n e m f p e a e s , dubio procul ejusdem c u m n o a r o generis
e f t , at fpecie nihilominus muitum difcrepat. Ceteri Audores. aut ndul de ifto g ene r e habent ,
a u t repetunt m o d o , quoe d e Mucu apud ^farggrav^um in v e n i u n t u r . Itaque cum_ n ome n Encbclyopus,
IKleinio datum, fatis c o n v e n i a t p i sci , cujus f o rma u tcunque Angui l lam e x p nmi t , malui id ret
i n e r e , quam barbaro MUCH uti, aut novo confifto rem Icht l y o l o g i c a m absque neceffitate onerar
e . En finffularia, Qux in e o animadvertimus ! ^ ^ . ,
R i c l u dentato, pinna dorfali fpinis r igent e , forma ferpentina formidabihs P i sas argenteo color
e , quo, pi.Tter o c u l o s , & pinnas, totus coeterum perfufus e f t , arridet. Nimirum ftib ep.dcrmide
e i u s expanfa eft undequaquc fubtiliffima membr anul a argentea , qua? djaphanx^ c u t i c u b fundum ex
a m e n t o refplendcntem quafi fubf terni t : pari ratione , a c in /Et l i iopibus ret icul o pot ius, quam fuperi
n f e f t a . epidermidi nigror fuperficiei debetur . Squamis caret : rugis tamen veluti infeda cutis e f t ,
q ^ T rhoP^boideas fere areolas referunt , fquamarumque fpccie minus attento facile imponunt . Kié
l u s amplus maxillis conftat mui tum produftis, inferiore vel duabus lineis, quam luperior , lone
i o r e , utraque prce^randibus inftrufta d e n t i b u s , quorum m fupenore x v i i , in inferiore x numer
a p t u r Lingua , VLilde confoicua , cavo maxilb fuperioris brachiis intercepto femet recondem
dinro oHc gebrek willen vergoeden. Men zkt liier door hst agter
•over leggen van dienvifchdeszelfspiactenbuyk.diein het midden
Aveek, maar aan weerskanten mee fchubagtige, harde, hoekige,
en gedoornde knobbels bezet is. Zyn fnuit van ogceren breed, en
naar vooren in een punt coeloopende, is aan deeztn kant plat, en
aan zyn wortel als uitgeCieeden ; alwaar de opening van den
mond zig vertoont. De mond is week, zonder tanden, rond,
€e l y k e n d e n a a r e e n d a r m , e n h e e f c binnen zyne holligheid een dikk
e , en harde tong. In het midden van den fnuit, tulTchen dellelfs
pufte, endeopeningvan den mond, ziet men afhangen vier baardt
j e s , die uit deplai teoppervlaktevandenfnui tvoorikoomt n IJec
.geene verders tot de befchryvinge van deezen vifch behoor tkan
j n e n by II. Salvianus, die hem Sturio, of Silurus noemt, en by
^ r t c d i in zyne befchryvinge der viflen , vinden.
DRIE EN DERTIGSTE TAFEREEL.
N u m . i. Enchclyopus, die gehcd als zikcr is, met
' een bek als eenßang, den buik bloot , den
Jlaart gepunt] en zjndcr vinnen.
l , a r g h e b b e ik in twyfFe! gef taan, wnt naam ik dcezen vifch,
die wel als zilver blinkt, dog op het gtzigt aflchuwelyk JS, gceven
zoude, nadien ik heni by niemand der Vilchbefchryvers of
berdiTceven, of afgetekend hcbbe kunnen vinden, Klein alleen
iiirgezondert, die in hec vierde boek ran zyne natuiirlyke befchryWngdc
r Viffchen, pag. 52. num. i. befchryvc den Enchslyopui
met een lang uitfleekmdßanj^evbnofd, en het uUeinrk van de boovekaak
gelyk in denlihinocem, of Neuzlmm, als een haak gekromt,
enz. en Tab. x i i . Fig. 7. ziet men 'er een afgebeeld, die den
onzen in alles mecfl gelyk is. Voor den zelvdcn durvs ik egter
hem niet houden, nadien het geloovbaar is, dat hy diC zilver«
couleur, waar meede de onze 200 heerlyk pronkt, milTe, ten
minftc van dit zou ciin byzonder ver9ierfel is duor den zeer
naauwkeurigen Schryver ge^-n gewag gemaakt. Ook befchryvc
Marggraave in zyne nacuorlyke hiftorie van Brafilie het boek ,
cap. XI. pag. 161. eenen Viich bydeBrafilienfers genaamt,
en zeer gelyk aan de Lainprye. Dceze is, ;fls men zyne aftekening
belchouwt, buiten twyffel van het zelvde geflagt-met den
onzen, dog des niet te min in foorc veel verfcbillende. De overige
Schry vers hebben van dit gcflagc of niets, of herhaalen maar,
't geen by Marggraave van dsD Mucu gevonden wor-d. Derhalv
e n , daar de naam Encbelyopus, door Klein 'er aangegeven, zeer
wel op deezen vifclvpafl:, wiens beloop zeer veel gelykenis met
een Aai heeft, hebben wy deezen liever willen behouden , dan den
Barbarifchen naam Macw g ebruiken, of mee eenen nieuw verzonnen
de vifchbefchryvdng buiten nootzaak belaften. Zie daar de byzonderheeden,
die wy in den zuiven hebben opgemerkt.
De Vifch, die-door zyn grdoc getanden bek , door zyne rugv
i n , die ftyf van duorns is, endoor zyn f langagt iggeflel verlchrikkelyk
voorkoomc, laght ons egrer door zyne zilverc coulcur, waar
ineede hy, uitgenomen dc oogen, en vinnen, over zyn geheel lyf
v e r t i e r d i s j t o e . Naamentlyk onder zyne opperhuit is aan alle kanten
een zeer dun zilyer vlies uitgerekt,' 'c geön de gtont is,
die door de doorfchynende huit als zilver blinkt, even als in de
Mooren, in welke men de fwartheid meer aan. het nee van Malpighius,
als aan de opperhuid, die'er booven legt, toekenc. De
vifch is zonder fchubben, dog de huid is met plooyen , die eenen
ruitsgewyzen omtrek hebben , en door' de gedaante van
fchubben iemand, die 'er niet naauw op let, ligc misleiden. Dc
b e k , die wyd is , beftaat uit lang uitgerekte kaakbeenderen,
zynde het underfte wel twee linien langer als het boovenfte ,
byde zyn zy met zeer groote tanden voorzien , waar van men 'er
i n d e b o o v e kaak ly, cn in-de onderlle jo teid. De tong, die
•vry zigtbaaris', fcliynt in tic liolliglieid, dewelketuITchen de armen
TA O : X.X >CFTX
! \
i i M