' 1 A
TAB. XXVIII.
T H È S A U R Ü g . 79
rioris, & bina in fuperiore hiam. Oculi maeni fuiit & clliptici. Aperturse branchiavum faris ample
patent. Lamina operculorum media aculeis plurimis in ambitu ferrata eft hinm autem rcliqua; l.Tves
funt. Squamis mediocribus, afperis, veftitur corpus, quod albcfeens lineis fei longitudin^libus, nigrcfcentibus,
diftinguirur. In vertice itidem linea: transveiia: dccurrunt. Dorfi pinna oflïeulis conftac ,
quorum 13 aculcata e fulcoveluti, dorfo, infculpto propullulant. Pinna: pcótorales, albefccntes, olTiculis
conftant 18 ventrales albx ofGculis ö" j ani pinna ofllculis i j , quorum 3 prima aculeata funt. Cauda,
in cxtremo fere squalis, oflicula gerit 17.
N u m . 18. Fere a maxilla fuperiore longiore; Itneis iongitudifiaiihus'varias
aculeis dorfi decern, .
In plurimis cum pra:cedente Num. 17 convenit: fed corpus ejus iatius eft, dorfumqtie ab oculis hiagis
aiïlirgit, & fubacutum eft. Color corporis albus lineis 5 vel pluribus, fufco rubentibus, longitudinalibus,
ucrinque variegatur. In vertice pariter linea! aliquot longitudinales obfervantur. Pinna dorii
ofTiculis conftac 3 1 , quorum 10 anteriora aculeaca è fulco quafi cmergunc. Ani pmna officulis conlias
1 1 . Reliqua fimili modo, ac in priore Num. 17 ^ comparata funt.
T A B U L A VICÉSIMA ET OCTAVA.
Sequitur Cötti genus, cujus fêptem fpecies meo in Mufeo aiTervo, ordine nunc dcfcribendas.
N u m . t. Cottus fquamofis, rojlro hijido flnnis pedoralihus ad caudam extenjis.
Caput ejus valde aculeatum eft. Pinna dorfi olïiculis conftat 1 4 , quorum 13 aculeata funt; pedorales
ofiiculis gaudent i 4 longiflimis, in apice non divifis i ventrales olTiculis 6 j ani pinna o^^lc^lis i o ,
quorum 3 prima aculeo gaudent. Cauda oblonga officulis conftat 14 longioribus. In pinnis fingiilis Sc
Cauda nigrx macula? obfervantur.
N u m . 2. Cottm fquamofusy njariusi appendicuUs ad maxillas, nares, ^ lineam
lateralem.
Ex iconis fimilitudine videtur Scorpius efTc Sahiani pag, 1517. Gefiero pag. 44 edit; Germ. WiUough^
^ p. 331, Biojo pag. 141 vocatur Scorpius major.
Caput Eotum aculeis plurimis jfcatet, quorum 44 circicer pra: reliquis magis extant. Anus a pinna
longc diftat. Ridus magnus denticulos in maxillis , palate , & faucibus monftrar. Cavitas magna
inter oculos, aliaque in medio, pone oculos, confpicitur. Cirri feu appendicular plurima;, breves, in
maxilla
in het bovenfte. De oogen zyn groot en langwerpig rond. De
openingen van de kieuwen zyn V r y wyd. Het middelfte kieuwcndekiels
blnadtje is in zynen omtrek met zeer vele dorens getand}
maar de twee andere zyn glad. Het lyf is met matige,
ruige , fchubben bedekt, cn tachtig , door 6 zwartachtige
ftrepen paar zyne lengte ondcrfcheiden. Op het hoofdfcheel lopen
insgelyks dwarsftrcpen. De rug-vin heeft 35 graadtjes, waar
van 13 gedoornt zyn, en als uic een fleuf, die in den rug gegraven
is, voortkomen. De witachtige borft-vinnen hebben 18
gi-aadtjes} dc buik-vinnen zyn wit, en hebben 6 graadcjcs} de
aars-vin heeft 'cr 11, waar van de 5 ccrfte gedoornt zyn. De
Ilaart loopt fchier gelyk ten einde, cn heeft 17 gniadtjes.
Num. I 8. Baars met het ho-venjie kakebeen iangcr
dan het onderjle, zyvde in de lengte gejireept,
I O dorens aan den rug.
raamt zyn, waar van \vj zeven foorten in ons Kabinet bewaren,
die w y in order zullen befchryvcn.
Num. I. Schuhachtige Cottus ^ met een gefpleten
Jnuit, en horjl-mrmen, die zich tot den fiaart
toe uitjlrekken.
Het hoofdt is fterk gedoornt. De rug-vin heeft 14 graadtjes^
waar van 13 gedoornt zyn} de borft-vinnen hebben 14,, die zeer
lang, cn aan de einden gefpleten zyn > de buik-vinnen hebben Ö j
de aars-vin 1 o , waar van de 3 eerfte gedoornt zyn. De langwerpige
rtaart heeft 14 langere graadtjes.- Op ieder vin en op den
Ibaart ziet men zwarte vlakken.
met
H y komt met dien van Num. 17 meell overeen j maar zyn lyf
is breder, en dc rug loopt van dc oogen af fchuiner op, zynde
puntachtig. Het lyf is wi tacht ig, met f , of meer, bruin roodachtige
itrepcn aan weêrkanten in de lengte gemarmert. Ook
ziet men op het hoofdfcheel cenige ftrepen in dc lengte lopen.
D e rug-vin heeft 32. g raadt jes , waar van de 10 eerfte gedoornt
z y n , c n als uit een fteuf ontfpringcn. De aars-vin heeft 11 graadtjes.
Dc reft is zo als in dc voorgaande van Num. 17 gcfchapcn.
A C H T EN TWINTIGSTE TAFEREEL.
^Wy gaan nu over tot het geflacht der vifTchcn, die Cottus ge
Num. 1. Schuhachtige i gemarmerde y Cottas j met
haardtjes aan de kakebenen, neusgaten, en:
de zy'lyn.
Volgens de gelykheitvan de printverbeelding fchynt deze v
te zyn de Scorpioen van Salvianus, fag. »97. Gcsnerus, pag. vifch
44 >
K a j u s ,
gehele
, . zyn, die boven
de andere uitfteken. Het aarsgat ftaat verre van zyne vin af.
De grote bek heeft kleine tandtjes in de kakebenen, het verhemelte
en in liet keelgat. Tuflchen de oogen is eene grote holt
e , eelvk ook in het midden naait de oogen. In het onderfte
kakebeen zyn zeer vele kleine baardtjcs
, cn in het bovcnllc cenige
V i
i l l
Iii
Ijl
[1•
III
-Iii
li
r !l It
! li 11
r Ti 11
. Si li
I f i j f f l
."T
IH
'm
''mhn'
l l f i —
1' 'UrBViii'
! tm\
Milll
m
Iii
i r i
li II .11
1 I " i ' i