
ICO K E R U M N A T U R A L I U M
cujusmodi quid in Piscibus planis, ut Pleuronefle &:c. itidem obtinet. Numerantur autem ofTicula
c c x c v i in nac pinna. Linea lateralis, admodum confpicua, a cervice lecundum dorfi longitudinem
ad apicem usque cauds reSto du£lu fertur. Cauda tenuiflime terminatur.
E n Ipecies Gymnot i , qu® nobis in Mufeo Sebano occurrerunt! Num earum nonnullje conveniant
iis, quas Marggravius loco citato delcripfit, & quaenam , vix aufim certo determinare. Non
dubitavi tarnen ad ununi idemque Carapo, vel Gymnoti genus omnes referre ; quando primarils
duabus notis inter fe fimiles funt \ nuditate puta dorfi, & cauda? in cuspidem attenuatione : quo charaftere
facile dignosci poterunt, quajcunque deinceps forte invenientur, nova; Ipecies.
. P. S. Quandoquidem, defcriptionibus Tabu!, x x v i . , & XXIK. jam impress, Auflor, harum
deliciarum amatoribus etiam plus quam fätisfaciendi üudio abreptus, inconfultis defcriptionibus, Pisces
iflis tabulis incidendos curavit plures , quam typis delcripti erant; neceflum fuic, fupernumerariorum
hifloriam extra ordinen huic loco inferere, ne quid ea in parte a LcCtorc defiderari poflet.
A d T A B U L A M XXVI. Num.
Ch&toäon Uneis hngitudmcdlhiis 'oarius; catida bifurca ; aculeo later ah utrinqne ad caudam.
Superadditus efî: hic Pisciculus, ut varietas ejus, quem Num. i. Tabuloe x x v . defcripfimus :
v î x enim ab hoc ,, nifi numero — . — h'nearumdifcrepat.— , _ j. Linece — _ nimirum fèx duntaxat, longitudinal
_
e s ,
lividcB, finguia; linea fufca utrinque ftipatie, parallele inter fê decurrentes , utrumque corpoitus
ris latus eraifTitii funt. An horum Piscium alteruter, aut uterque efl: Jean Boîdang Henric. Ruyfcli. Coll
e f l . nov. Piscium Amboinens, Tab. XV. n. IJ. ? Multum fane videntur convenire.
variegant.
Caeterum mox diâoe fpeciei limilis eft. Aculei ad caudam, quod notandum.
A d T A B U L A M XXVI. Num. 36.
Cbatodon macrokpid^tus \ fiavesccns ; linea fufca ad oculos y caudam ^ ani pinnam.
Pertinet Pisciculus hic ad Choetodontum eam clafTem > quse aculeis turn ad caput, turn ad caudam
, nullis gaudet ; eftque haud multum diverfus ab eo , quem num. 18. Tab. xxv. exhibui*
mus. Color corporis, ex fiavescente canus, linea fufca, utrinque transverfim per oculos defcend
e n t e , diftinguitur. Pinnoe ani marge extremus, atque univerfà dorfi pinna , itidem coloris fulci
funt. Caudoe olTicuIa, qua exoriuntur , linea fulca , transver/â, lunata variat. Coeterum & lineolîe
jivescentes , parallèle a dorlb deorfum , alioe antrorfum, alioe retrorfum, ac fê mutuo decuf&ntes ,
decurrunt. Dorfi pinna ofTiculis gaudet 34, quorum 13 priora aculeata, reliqua mollia funt. Pinn
s peftorales i j officula gerunt. Ventrales 6 , quorum prius aculeo gaudet. Ani pinna 23 oflicula
raonftrat, quorum tria anteriora aculeata fiant, reliqua mollia. Cauda in extremum oequale définit.
Ad
plaite vinchen, als iti de Tong? enz. gezien Word: 296 graadrjes
telc men in deeze vin. De zyilretp is zeer klaar , en luopc regc
uic langs de geljele lengte van het lyf van Hen nek toe den punt
van den ftaart De ftaart loopc zeer dan ten einde.
. Zie daar de foorten van den Blootrug, die ons in Seba 'sKabinet
zyn voorgekoomen; of hier van eenige overeenkoomeii met
die de Heer Marggraave in de aangehaalde plaats befchreven
heeft, en welke die zyn, durv ik niet zeker bepaalen, ik hebbe
egter geen fwaarigheid gemaakt, om ze alle tot een en het zelvde
geflagt van Carapo, of Gjwnof/K, dat is, Blootrug, te brengen,
alzo zy in huime twee voornaame kenmerken met elkander overeen
kwaamen , naamentlyk in de blootheid van den rug , en
priemsgewyzen ftaart, door welk kenmerk alle de nieuwe foorten,
die men naderhant ontdekken zal, gemakkelyk kunnen onderfchyden
werden.
P. S. Vermits deSchryver van ditWerkophetxxvi.enxxix.
Tafereel meer VifTchen heef: doen verbeelden , als in den letterdruk,
die reets afgedrukt bevonden wierd, befchreeven waren,
als hebbende mifTchien in het beforgen der plaacen den letterdruk
die daar toe behoorde, niet onder het oog gehad, ofte ook met yver
gezocht den liefhebberen deezer dingen alle mogelyke voldoeninge
te geven ; zo is men genoodfaakt geworden, de befchryvinge
van deovertalligen alhier, buyten hunne order, byte
voegen, om ook hierin aan den leezer niets te laacen ontbreeken.
Tot TAFEREEL XXVI. Niim. 3?-
Clizetodon, %ynde naar de lengte gejlreept, wet een gevorkt en
Jlaarl, en met een zydoorn aan weerskant en van
den Jlaart.
Dit Visje is hier als een toegift bygevoegt, verbeeldende eene
verandering %'2n den befchreeven op Taf. xxv. i. van denwelken
het Zelve alleen in het getal zyner ftreepen onderfcheiden is.
Men ziet hier maar fes blaauwagtige flreepen , zyiide ieder van
weerskanten met een bruine ftreep voorzien, die naar de lengte
van het visje, op beyde de zyden van het lichaam, in cvengelyke
wydte van malkanderen loopen. Voor het overige is hec
aan het reeis genoemden foort geheel gelyk. De doorns aan den
ftaart kunnen uit- en ingehaalt Werden: het geene aanmerkelyk is,
MifTchien is het een of 't ander deezer viskens, ofce ook beyden,
het zelfde lbort, dat H. Ruyfch in zyne Colle£l. nov. Pifc. Amboin.
Tab. xv. n. 13. befchryft onder den naam van JeanBoulang,
ten minften fchynt 'er weinig onderfchcid te zyn.
Tot TAFEREEL XXVL Num. 3Ö.
Chxtodon met groote Jcbubben, geelagtig, en met eert
bruine Jlreep aan de oogen, Jlaart, en aarsvin.
Dit Visje behoort onder dat foort van de Chastodons, die nog
aan het hoofd, nog aan den ftaart gedoornt zyn. Het verfchilt
weinig van die geen , welke op Tab. xxv. N% 18. befchreeven
is. Het lighaam is uit den geelen grysagtig , en heeft een brnine
flreep aan weerskanten dwars over de oogen loopende. Het uiteinde
van de aarsvin, als mede de gcheelé rugvin, zyn mede
bruin. Degraadijes van den ftaart vertoonen aan hunnen wortel
een bruine, dwarltlie, iialvemaansgewyze flreep. Ook ziet men
blaauwagtige flreepjes, op gelyke wydte van malkanderen, langs
den rug naar vooren, en naar agteren, kruysiings loopen. De rugvin
heeft 3+graadijes, waarvan de 13 voorfte gedoornt, en de overigezagtzyn.
Üe borflvinnen hebben 15graadtjes: debuykvinnen
hebben 'er fes, waarvan hetcerfle gedoornt is. De aarsvin heeft
2.3 graadtjes, en onder deKclve de drie voorfle gedoornt| en de
andere zagt. De ftaart loopt gelyk ten einde.
Tot
T H E S A U R U S . Î0 1
A d T A B U L A M XXVI. Num 37,
Choetodon macrolepidotus ; macida rotunda ad caiidam,
Convenit hie piurimis ei ^ quem Num. 16. Tab. x x v exhibuit ; ut forte pro varietate iflïuâ
fpeciei haberi queat. Macula nigra, circulo albo eleganter circumdata, extremum corporis ^ qua
id la caudam convergit , medio inter fines pinnarum ani ac dorfi loco , pinnarum officula tamen
non attingens , ornat : deeft interim linea nigra per oculos traje6ta, quails in Choetodontc num i6
obfervatur. Squamoe in minuco piscicuJo fatis grandes. Pinna dorfi 32 confiât officulis , quorum
1 3 priora aculeata, reliqua mollia funt. Peftorales ofTicuIis 11. Ventrales vel 6 , quorum primum
aculeatum. Ani pinnam 19 ofTicula conflituunt , quorum tria anteriora aculeata, raediumque
inter ha;c valde crafTum robullumque. Cauda oequali extremo terminata 17 officulis gaudct.
A d T A B U L A M XXIX. Num. 18.
ChcEtodon macrolepidotus ; cmtescens ; lincoUs longitudinalihrn varitis; Ihm fufca ad ocuks
pinnam dorfi ^ ani ^ ^ caud^.
Piftura fere fola hunc pisciculum ab aliis Cha?todontibus macrolepidotis fupra recenfitis diflinguif;
Lincolse longitudinales , plurimoe, a capite ad caudam tendentes , utrumque latus variegant. Linea
lata , fufca, utrumque oculum trajicit In fine pinnai dorfalis, ad exortum caudam, Jinea lata ,
f u f c a , transverfalis, afTurgit, ac per pofleriorem pinnoe dorfalis partem fenfim dilutior fe diffundit.
Linea indem fufca , utrimque hneola alba fiipata , utroque extremo latior, medio anguflior, a primo
officulo molli pinnoe ani exorta, per totam deinceps hujus longitudinem retrorfum decurrit. Caudoe
pinnam mediam linea fufca , lata , transverfa, pingit. Ca^terum ofTiculorum pinnarum eadem fere
, ac in prioribus, ratio efl. Dorfalis pinna officulis confiât , quorum 13 anteriora aculeata
f u n t , reliqua mollia. Pe6lorales 15 frngul^e officula habent. Ventraies 6 , quorum primum aculea^
turn efl. Ani pinnam 23 offiicula, quorum tria anteriora aculeata, robufla, conflituunr.
in extremum fere a^quale terminata , pinnam officulorum 20 protendit. C a u d a ,
A d T A B U L A M XXIX. Num. 19.
Acipenfer ; corpore tuherculis fpinofis afpero ; fupinus, Aned. Ichthyol
Sturioni nomen efl_ huic pisci apud Auftores; Belgs Steur vocant. Adeo autem ab omnibus
f e r e Ichthyologis defcriptus , & vel in vulgus etiam notus efl, ut mirum videri podlt, ejus quod
iconem exhibeamus. Scilicet inter omnes, qu® ab Auftoribus edits funt, figuras nullam reperire
licuit, quaprona hujus piscis regio, & fmgularis tum fitus, tum contormatio ons fiftatur, quem defe,
Tot TAFEREEL XXVI. Num. 57.
Groot gefchuhde Chxtodon, met een rondeßaart-vkk.
Deeze koomt meefl overeen met dien , die op Tab. xxv.
num. 16. vertoont is: zulks men hem voor eene verandenng
van dit foort houden kan. Op het einde van het lighaam, waar
de ftaart begint, midden tufTchen de eindens van de aars- en
rug-vinnen , ziet men een zwarte vlek, cierlyk met een witten
kring omfchreeven , die egcer de graadtjes van de gc-zegde vinnen
niet raakt. Dog hier loopt geen fwarce flreep door de
oogen, gelyk in den Chstodon num. 16. zo even gemeld. De
fcliubbens zyn ten opzichte van de klynce van dit visje vry groot.
De rugvin hccfc 32 graadtjes, waar van de 13 voorite gedoornt,
de overige zagt zyn. De borfbvinnen hebben 11 graadtjes : de
buykvinnen 5 , of 6, welkers eerfte gedoornt is. De aarsvin beilädt
uit 19 graadrjes, waarvan de drie voorfte gedoornt zyn, en
iiet middelfte van deeze zeer dik, en fterk is. De flaarc loopc
gelyk ten einde, en heeft 17 graadtjes.
Tot TAFEREEL XXIX, Num. iS.
Groot gefchühde Cli^ctodon , grys van verive , viet fyne
Jlrcepjes naar de lengte ^ en met een bruine ßrcep aan
dc oogeny rug- aars- enßaart-vin voort'en.
De teekening alleen mankt byna al het onderfeheid tuffen dit
visje, en de andere boven befchreevene groot gefchubde Chjetodons.
i^an weerskanten van het lighaam ziet men vecie ftreepjes
naar de lengte van het hoofd naar den ftaart loopen. Door beide
de oogen loopt een brcede bruyne ftreep. Op het einde van de
Tom. III.
rug-vin, aan het begin van den ftaart, koomt een breede bruine
dwars(lreepop,die aliengskensligccrvan couleur wordende zig
over het agterfte gedeelte van de rug. vin verfpreid. Ook is 'er
een bruine ftreep, die aan weerskanten mee een wit ftreepje geboord
aan haare uiteindcns breeder , in haar midden fmalder is,
en beginnende van hec eerfte zagte graadtje van de aars-vin ,
voorts de geheele lengte van dezelve naar agteren toe beflaat. Op
het midden van de ftaart-vin loopt een breede bruyne dwarsftreep.
Voor het overige is het met de vin - graadtjes omtrent
op dezelve wyze , als in de voorgaanden , geftelt. De rug- vin
heeft 35 graadijes, waarvan dc 13 voorfte gedoornt, en de andere
zagt zyn. De borftvinnen hebben ieder 15 graadtjes. De
buikvinnen hebben'er ó , waarvan het eerfte gedoornt is. De aarsvin
beftaat uit 23 graadtjes , waarvan de drie eerfte gedoornt, en
fterk zyn. De ftaart loopc byna gelyk ten einde, en heeft 29
graadtjes.
Tot TAFEREEL XXIX. Nrnn. 19.
Steur y met gcdooi-nde knobbels over het lighaam ^
agter over leggende. Art cd, ïchtbyoU
5rHn'ö is denaam, waaronder deeze vifch by de SchryVers voofkoomt.
De Nederlanders noemen hem Sleur, lly is zo wel byna
van alle de Visbefchryvers befchreeven , en zelfs onder het gemeen
alomme bekent, dat het aan den leezer vreemd moet voorkomen
, dat wy deeze afbeeldinge hier byvoegen, Dcg vermits
onder
1 D
alle de afbeeldingen, die van verfclieyde Schry vers uitgegeven
zyn, ons met eere ontmoet is, waarinne het ondergedccN
te van dien vifch, en de byzondere plaatfinge, en maakfel van deszelfs
mond aangeweezen zy; hebben wy met deeze onze af beel-
C c dingai
. 11
;