H R E K U M N A T U R A L I U M
N u m . 4. Echinus, Orientalis, grandior, furpureus, efculentus.
Bini hoc fub numéro repra^fencantur Echini, quorum qui ad lit. a. fiftitur, fuperna parte anguftum
gerit foramen circulare-, c^cerum vero coram ejus (uperficiem minutx exafperant verrucu aî, acicularum
capitibus auc margaritis minoribus fimiles, ordine digeftir, quar fuum fingula^ aculeum, vivente Animal
i , infixum habuere tendine forfan firmatum, defluemem, poftquam Animal mortuum eft, uc deinceps
nonnifi teftaceum cadaver, pomi a:mulum, remaneac; prouc jam ante memoravimus. Rumphius
quidem teftatur, edulem efTe banc Echinorum fpeciem : quod tamen admodum dubium nobis videtur,
cum tanta carnis quantitas vix inibi lareat, qua: vi£Vui aiit deliciis Hominum infervire queatj multo minus
ex ovis eorundem quidquam palato arridens hauriri poffc probabile eft. Interim judicent de ejusmodi
fercuhs experri: nos Suimone magis &: Perca, &c. eo, quo maxime vigenc, tempore deledamur.
Spha^rici hi Echini e centro medio radios emictunt quafi Solares, ad hemifphsrii usque oram extenlos.
Coloris Tunc (aturate purpurei, admodum jucundi.
Ad he. b. idem fubtus confpicuus foramen monftrat, c quo caput ejus & os quinque dentibus prxdit
um excidere, cujusmodi poftea feparatim exhibebimus. Verruca a: hie paulb majores videntur innuere
aculeos quoque hac in parte, quam fupra, grandiores harfifTe. Color purpureas idem hie regnat ac in
facie fuperna.
N u t n . 5. Echinus malini ßoris colore inßgnis.
Majores huic videntur fuifle aculei, omnes tamen nitido ordine dispofiti, fic, ut circa medium minores,
verfus limbum vero (enfim grandiores eciamnum cernantur bulbuh, teftam fubplanam exafperantes,
in quibus proportionales aculei hxlcrunt. Omnia rurfus in feries crdinatas atque radios diftindta funt.
Lit. b. eundem fubtus exliibet, qua amplum hiat foramen, c quo totum penitus caput excidit. Cxterum
forma priori fimilis eft.
N u m . 6. lit. a. Echinus coloris dilute rubelli, Rofei,
Adriaticus hie Echinus, fuis orbatus aculeis, pidam refcrt Rofam, pallide rubri five carnei coloris.
Aculei, quibus te£ta eft viventis fuperiicies, admodum tenues funt. Emergunt ex ejus centro quindecim
radii redi , dilutius rubences, aliique quini ferpentino flexu decurrentes, per fupernam fuperhciem ;
hosque pr^terea très circulant annuli, coloris dilutioris : unde mirus quidam ornatus enafcitur.
Lit. b. eundem ab ima exhiber parte, qu£ fuperiori ferè fimilis e f t , nifi quod incermedii radii, redi^^.
graciliores, una cum radiis (erpentinis, hie evanuerint. Amplus capitis loculus, per quem foramen fuperms
viden poceft, alius hie intus eft figure, quam in Echino Num. 5 , lit. b. Quin &c transverfaria
externum lacunar fuftentantia in aliis alia funt , quantumvis fph^ricam omnes formam habeant.
Num. 4. Grote Ooß-hidijche Zee-egelj n)an
een purser koleur.
W y verbeelden hier twee grote zee-egels, of zee-appels, de
eene by Ictt. a. van boven met een kleine ronde opening, verder
met kleine knopjes, gelyk aan de hoofden der fpelden zitten,
die overal vol kleine pyltjes, als doornen, zyn bezet gewceft, en
die na het leven afvallen, gelyk wy reets in ""t voorgaande hebben
gemeld, waar van deze ronde zee-appels het overblyffel zyn,
daar de knopjes gelyk als perels over heen in order cefchikt zyn,
door de pyltjes mee hunne zenuw^es over heen hebben gezeten.
Dat zy tot fpyze en voedfel voor de menfchen zyn, kunnen wy
'er niet in zien, noch denken, volgens de befchryving van Rum- fbius. Dac 'er zo veel vifch in belloten is, om den menfch tot
voedfel of toe lekkerny te verftrekken, of dac hunne eieren eenigc
aangenaamheit kunnen toebrengen, laten wy aan de uitfpraak
van.dc ondervinders van deze lekkerny over, en houden ons aan
eoedc fdlm, baars, enz. als die beft tydig zyn. Deze cirkelronde
zee-appels geven uit hun middelpunt zonachtig uitgebreide
ftralen van zich, zo verre hun cirkel loopt, en ze zyn fchoon
hoog purperverwig van kleur.
By etterb. vertonen wy de zelve van onderen,daar het hoofdt
met de vyf-getande bek uit gevallen is, diergelyke wy in 't vervolg
zullen aantonen. Hier vertonen zich de pylpokjes eenigermaten
groterj gevolgelyk zyn de puntige pyltjes ook groter van
onderen als van boven.geweeft. De paar
met dc vorige van let
paarsachtige koleur komt
Num.
Num. 5. Zee-egel, of Zee-appel, wan Meur als
appelbïoejfem.
Deze fierlyke zee-appels zyn van kleur als appelbloesem , met
groter,puntige,pyltjes,alle in ner.te ordergefchikt,uit het middelpunt
klein, en naar den buitenüen omtrek met groter knopen,
inde platachtige fchors als overblyffels, daar alle de pyltjes
van afgeftoten zyn, van gedaante nu klein, dan groot , zyndc
in nette ftraalachtige gelederen gefchikt.
Let. b. vertoont den zeiven van onderen, met een grote wyde
opening, daar't hoofdt geheel uit gevallen is. Verder zyn ze
van gedaante als de voorgaande.
Num. C. let. a. Zee-appel uan een licht^rode
roxen-kleur.
De Adriatifchc zee-appel, van zyne pennen ontbloot zynde,
gelykt van kleur en gedaante naar een gefchilderde licht-rode of
vleesachtige roos, daar heel fyne doornachtige ftekeltjesover heea
hebben gezeten, met vyfticn lichter rode, gelykc, én vyf flangachtige
Itralen, van boyen met drie lichte kringen over 'c ronde,
het welk een fraai fieraadt daar aan geeft.
Let. b. De zelve zee-appel, van onderen te zien, die byna
met let. a. overeenkomt, behalvcn dat de kleine regte midtielftraaltjes
daar in verdwenen zyn, gelyk mede de flangachtigeftralen.
De wyde opening van 't hoofde, daar het bovenfte gaatje
door kan gezien worden, is van eene andere gedaante van binnen
als die van Num. f , let. b> en fchoon zy alle van een ronde gcftalte
zyn, is 'er evenwel een onderfcheidt in dc binnenlcedtjes,
die den buicenften omtrek onderftcunen voor 't breken.
Num. 7.
t jTfjj';? fi I ! E !
l è
ï ïi
lil