
9 8 K E R U M N A T U R A L I U M
que antrorfùm defcendentibus, variatur. Dorfum {at crafTum pinnoe expers, fpeciem (uld mon-
Itrac, qui ab occipite iecundum longitudinem medii dorfi aliquousque protenfus tandem prorfus
evanescit , neque adeo quidquam fingulare monftrat : ut ideo incertus fim, utrum vivo ctiatn in
Pisce fecundum naturam occurrat, an vero liquoris, quo conditus in phiala Piscis fèrvatur, vi
conflipante produólus fit. Proxime poft branchias duas vifiintur pinnoe pe£torales , parvas, ofliculorum
xir. Pinna flib ventre unica , longilTima , quam utrum ventralem nomines , an ani,
per me licet, cfliculis conffat circicer c x c i i i , atque ad finem pinnarum pedloralium e medio
ventre exorta, per totam Piscis longitudinem deinceps ad caudam usque , ferie ofïîculorum non
interrupta, at altitudine tamen decrescente , exporrigitur , fuoque extremo paullatim tenuato veluti
intra caudam , qua hjec in fubulam fèfè cuspidat, abiorbetur. Regnat autem per totam pinnee hujus
longitudinem quafi fimbria quasdam membranacea , medio , quam utroque extremo, latior ,
quïE mi ex corpore Piscis gracilescente enascitur, ita pinna; ipfi bafin, ac firmamentum pra^bet.,
atque ab initio ad finem usque inter pinnam, ac corpus Pifcis lèfè mediam ponit. Cauda breviov,
quam in aliis fpeciebus, cito in acumen convergit. Longitudo Pifcis eft (eptem unciarum, & trium
linearum : latitudo maxima uncise unius, & trium linearum : Caput a branchiis ad mandibularum extremitatem
usque dimidiam unciam, & Jineas duas oequat. Linea lateralis, dorlb, quam ventri, prop
i o r , a cervice ad apicem cauds usque refta decurrit, ex puniStis fuscis , non cohoerentibus, veluti
compofita. Dorfi craiïities , ventrisque attenuatio , tum latitudo corporis paullatim pcfteriora
verfus decrescens, tandemque in cufpidem coiens, non inepte figuram cultri effiagit : prout de
fuo etiam Carapo notavit Marggravius ioc. cit.
N u m . 2. Gyvmottts varius ; capite conieo; venire ttirgidion.
Altera hmc Gymnoti fpecies, a priore manifefte discrepans, fuperficie quidem itidem verficol
o r e e f t , at maculis potius, quamlineis, luteis, acfufcis, marmoris in modum, variegata. Caput
conicum , ab occipite ad oris extremum magis declive , pro Piscis magnitudine pufillum , cinereo
colore diftinguitur. Venter pone pinnas pedorales veluti in ftcci fpeciem turgescit. Nec cauda
tam cito , ut in praecedente , in cufpidem coit, fed inde a fine pinn® ventralis longius protend ,
paullatimque tenuata tandem terminatur. Pinn® pe6torales , ftatim pone branchias fitae , xix
fingul® officulis conftant, ca:terum pro Piscis magnitudine fat minutse. Pinna ventralis, mox Tub
peSoralibus incipiens, fecundum corporis longitudinem decurrens, trium circiter unciarum intervallo
a caudse extremitate definit, conftatque ccxxi i i oflTicuIis , atque fimili appendice membranacea,
ut in priore , tanquam bafi fua firmatur. Linea lateralis, a cervice orta, redo dudlu usque in caudam
fè difTundit. Univerfa Piscis fuperficies minutis obfita eft fquamulis , quas nifi attentus vix
animadvenerit. Longitudo eft i 6 unicarum, & unius lineae; latitudo maxima 2 unciarum, & unius
line® j caput fesqui unciam, & unam lineam longitudine sequat.
Nuoi. 3.
dl'c, en zonder vionen is, heeft een foort van eene fleuve, die
van het agcerboofc naar de lengte van het midden der rugge,
tot een zekere hoogte voortlopende, eindeijk verdwynt, en
daarom niets byzonders toont, zoo dat ik daar door in onzekerheid
ben, of zy in eenen levendigen vifch, naar den loop der natmire
'er zy , dan of zy door de liiamendriiigende kragt van het
Togt, daar de vifch. in bewaart is, zy voortgebragt. Even agler
de kieuwen ziet men twee kityne borflvinnen , die twaalf
graadtjes hebben. De vin onder den buik is een eenige, maar
Zy is zeer lang , of men deeze de buikvin, dan die van den aars
noemt, is ons om het eeven, zy beflaat uit omtrent 193 graadtjes
, en aan het einde der borflvinnen in het midden van den
biiik haar begin neemende, loopt zy , met eene onafgebrooke
reye van graadtjes, maar egtei in hoogte vercainderende, naar
de lengte van den vifch tot den fbart toe, en wort in haar uiteinde
, dat allengsjes dunder toeloopt, als in den fiiaart, daar hy
zig als een punt van een priem maakt, verfwolgen. Langs de gehele
lengte van deeze vin is als een vliezig boordfel, dat in het
midden breeder dan aan byde de eindens is, en uit den onderflen
dunnen kant van 't lighaam voorikoomt, ftrekkende tot flut,
en flerkte van de vin, tuflen dewelke, en het ligliaam van den
V i f c h het zelvê van den beginne tot den einde toe, zig uitbreyd.
p e ftaart, die korter is, als in andere foorten, loopt fchielyk
in een punt. De lengte van den vifch is 7 duimen , en 3 linien;
de grootfte breedte i duim, en 3 linien. ïdet hoofc van
de kieuwen af tot het onderflre der kaakebeenderen een haive
duim, en twee linien. De zyftreep, die nader aan den rug, dan
aan den buik is, loopt, van den nek toe aan den punt van den
ftaan, regt, en is uit bruine, niet aan elkander hangende flippen,
faamen geftelt. De dikte aan den rug, deszelvs verdunninge aan
den buik, zoo ook dc breedte van hei lyf allengsjes naar agtcrea afneemeiide,
en eindelyk als in een punt eindigende geef t geen ongerymt
afbeeldfel van een mes, gelyk ook Marggraave in de aangehaalde
plaats overzyn Caz-spo heef t aangetekeni.
Num. Bonte Mkotrug , met een. keegelsgewys
hoofd, cn een buik, die wat vieer opgeblaazen is.
Dit tweede foort van Blootrug, dat van het voorige zeer
verfchilt, is in zyn oppervlakte ook w^l veelverwig, maar oiet
zü zeer met ftreei>en, als wel met eeele, en bruine vlekken, gelyk
marmer geteekend. Het hoofd , dat keegelsgewys is , en
van het agterhoofd tot het uiteinde van den bek i i^r a'fheld, is,
naar de grootte van den v i fdi , klein, en asverwig. De buik is
onder de borftvinnen als een zak opgeblaazen; en de ftaart loopt
zoo fchielyk niet, als in het voorgaande foort, in een punt te
zaamea, maar ftrekt zig daarom van het einde der buikvin verder
uit, .en allengsjes dunder werdende loopt hy eindelyk te
niet. De borftvinnen, die onmiddelyk agter de kieuwen leggen,
en naar de grootte van den vifch vry kleyn zyn, beilaan yder
ujt 19 graadtjes. De buikvin , die reets onder de borftvinnen
begint, en naar de lengte van het lyf voorloopt, eindigt omtren£-
drie duimen breet van het einde van den Haart, zy beftaatuit
•223 graadtjes, en word, gelyk in den voorigen, door een vliezig
aanhangfel als door een fteunfel onderfchraagl De zyftreep
begint aan den nek, eo ürekt zig in eenen regten loop tot den
ftaart toe uit. De geheele oppervlakte van den vifch is mee kleyne
fchubben bezet, die men niet als door naauwkeurige oplettenheid
gewaar word. De lengte van den vifch is l ö duimen,
en eene hnie; de grooifte breedte iwee duimen, en eene linie;
het hooft een ^ en een halve duim.
. Num. 3.
T H E S A U R U S ,
N u m . 3. Gynmotm carukscens ^ ventre latiore ^ macuh nigra ad branchias.
Colore eft_ per umverfum corpus ex cffiruJeo nigrescente: pinna ventralis t^men fubrufula Vent
e r , pro Piscis longitudine admodum latus, facit, ut caput fimiliter, ac in fpecie fecunda nerexi
guum videatur. Linea lateralis admodum diftinéte inde a branchiis ad caudtmi usque fefe exp^ri^ic
Fone oculos utrinque fuper opercuüs branchiarum rotunda cernitur nigricans macula , qu® utr^
perpetua fit, mcertum : faltem m aliis fpecicbus non occurrit. Pinn® peólorales v i i i conftant fi^
gul® oll^uhs. Ventralis, fua itidem, minus tamen lata , quam in pr®ce<lentibus , firmata appen
d i c e , omcula exhibet c c x u v , longiusque in ipfam caudam fefe diffundens, paulo ante extreLiJ
hujus fubulam demum terminatur. Longitudo Piscis eft feptem unciarum, & 3 linearum • latitudo
maxima unci® unius, & 3 linearum: Capitis longitudo unius line® fupra unciam.
N u m . 4. Gymnotus fnfcns ; maxiUa inferiore èreviore ; dorfo ad caudam usque fulcato.
unciam unam, ac
iam dunraxat lon-
•>. ' ' - r--"----" -- 'O— 5 iimAjiiaiij uiiciiurciu iiianireue luperiore brèviorem
labeat, fimodo Piélorfideh icone naturam exprefTerit ; quum Piscem ipfum examinandi occafio
delit. Pinnas peftorales , pro mole corporis perexiguas, fingulas xvi conftituunt o/Ticula. Pinna
ventralis, quam fua itidem appendix fulcit, officulis conftat circiter ccxxvixr, & ad diftantiam
ahquot unciarum ab extremo caud® terminatur. Pinna dorfalis pro more hujus generis deeft • dorfum
tamen hujus fpeciei fuico confpicuum eft , qui a cervice incipiens in cauda, fenfim imminutus,
evanescit. Lmea lateralis ml lingulare habet.
N u m . 5. Gymnom varius ; mflro prodiiäiore,
Singul^fTima h®c fpecies ut magnitudine, ita conformatione, haud parum a ceteris discrepat
Longitudo ejus 24 fere unciarum : latitudo maxima duarum, & dimidi® unciarum. Univerfa fup
e r h c i e s , ex fubrufo piéla , elegantifTimis diftinguitur macuijs fpadiceis, majoribus , qua corpus
oblident, ad pinnas autem minutis, iisque denie confitis. Caput ab occipite antrorfum dedive ,
m roltrum, Aapenlens quafi, producitur, mmimisque pr®ditum ocuHs longitudinem fere trium unciarum,
& trium Imearum ®quat. Branchiarum opercula dura, cartilaginea, margine femicirculari
terminata , line^ ex centro veluti radiatis diftinguuntur. Pinn® peftorales, pof? branchias fit® ,
mmut», XIX olTicuk habent. Ab imo capite per totam Piscis longitudinem usque ad tres fere uncias
ab extremo caud® pomgiTur pinna ventralis, fua itidem appendice gaudens. Appendix ifta
membramcea, fi paulo accuratius examinatur, ingenti conftat numero cartilagineorum oflicuiorum ,
qu® crailiore membrana obtedta fuis extremis cum officulis pinn® fuppofit® veluti articulantur;
cujus«.
Num. 3. BlaawwagtigeBlootrug met een platter buik i
cn een jvjarte vlek by de kiewiven.
Deeze is van couleur over het geheele lyf uit den blaauwen
fwarragtig, dog de buikvin is rosagtig:. De buik, die naar de
grootte van den vifch zeer plat is, ma^-t, dat het hoofd, even
als in het voorgaande foort, zeer kleyn fchynt. De zyftreep
loopt zeer duidelyk van de kieuwen af toe den ftaart toe. Onder
de oogen ziet men aan weerskanten boven de kieuwen dekfels een
ronde fwartagtige v lek, dog, of deeze 'er altoos zy, is onzeker,
ten minften in andere foorten ziet men ze niet. De borftvinnen
hebben yder 8 graadtjes. De buikvin , die gelyk in den voorigen,
door haar aanhangfel, dat hier egierzoo breet niet is, onderftut
werd, vertoont 244 graadtjes \ zy ftrekt zig langer tot
in den ftaart zelvs uit, en loopt, eeven voor deze als een priem
eindigt, te niet. De lengte van den vifch is 7 duimen, en 3 liuien;
de groQtfte breedte een duim, en 3 iioien, het hoofd is
eene linie langer als een duim.
Num. 4. Bruine Blootrug, met een korter onderkaak ^
en een rug^ die tot den fiaart toe ah gevoornt is.
Deeze is 14 duimen, en eene linie lang, de grootfte breedte ig
een diüm , en 7 linien. Het hoofd, dac naar de grootte van den
vifch klein is, is lang eene duim, en 7 linien. De vifch onderfchyt
zig daar door van de voorigen , dat hy een onderkaak
heeft, die veel korter is, dan de boove kaak, zoo maar de Teekenaar
deszelvs gedaante getrouw heeft afgebeeld, want de gelegenheid
ontbreekt ons, om den vifch zelvs te onderzoeken. De
borftvinnen, die naar de grootte van het lyf zeer kleyn zyn,
beftaan yderuïti i ? graadtjes. De buikvin, door haar aanhangfel ook
onderftut, is uit 228 graadtjes faamengeftek, en loopt ter afïland
van eenige duimen van het einde van den ftaart te niet. De rug
heeft naar den aart van dit geflagt geen vin» dog in dit foort ziet
men op den zelve eene lleuve, die aan den nek begint, en allengsjes
kleyner geworden in den ftaart verdwynt. De zyftreep
heeft niets byzonders.
Num. y. Bonte Bhotrug; met een langenfnuit.
Dit foort is zeer byzonder, en verfchilt zoo in grootte, als in
famenftel, niet weinig van de voorigen; zyne lengte is bytia 24
duimen, de grootfte breedte twee duimen, en een half. De geheele
oppervlakte , die rosagtig is , is met zeer fraaye bruine
vlekken geteekend, die op het lyf groot zyn, dog op de vinnen
kleynder werden, en dezelve zeer digt als beza^'en. Het hoofd,
dat van het agterhoofd naar vooren afheld, ftrefct zig in eenen
fnuit, als by den Steur, uit, het heeft zeer kleyne oogen, en is
byna drie duimen, en drie linien lang. De kieuwen dckfels, c'je
h a r t , kraakbeenagtig, en van eenen halfronden omtrek zyn,
zyn geteekend met ftreepen, die als uit een middelpunt ftraaUgewys^
zig verfpreiden. De borftvinnen , die onder de kieuwen
leggen, zyn kleyn, en hebben ly graadtjes. Van het onderlte
van het hoofd langs de geheele lengte van den vifch tot op omtrent
drie duimen van het einde van den ftaari ftrekt zig de buikvin
uit, die ook met haar aanhangfel pronkt. Dit vliezig aanhangfel
, als men het wat naauwkeuriger befchouwt, beftaat uit
een groot getal kraakbeenige graadtjes, die met een dikker vlies
beklcec aan liun uiteinde met ae graadtjes van de vin, die 'er onder
legt, als eene gelediging maaken, hoedanig iets ook in dc
Bb 2 plattp
1 «1
1
li-il