^ 6 2 R E R U M N'ATURALIUM
T A B U L A SEXAGESIMA ET SECUNDA.
S e ä i o viceßma ^ quinta.
Aiatic cochlldes, ab expanfione labii fui ad a b firnilitudmem ita vocatc'e, in noflro mufeo plurimre
fervantur, ut totidem fpecies inter fe diftingucndai, quarum & formffi elegantia &colorum, fafciarum,
piólurcTque varietas vel maxime animadverti meretur, Unde nonnulla fpedmina in confpeäum produceraus.
N u n i . I. Alata.
I/la fui generis maxima eft , fi murices ejus, numero Zenos, intus cavos ac in acumen definentes,
una compuces. Supernecoftis transverfis diflinäam, tuberoßtm ac ex Bavefcente maculatam fe exbibet.
N u n i . 1 . Eaäm f u b t u s confpictia.
Hac facie rofêus color interiora oflii exornans, & elegantifTima dilute lutearum macularum pi^ura
com pare t.
Num. 3. Ejusdem propemodum formje hffic eft , nifi quod alam gerat replicatam & in quinque
cufpides abeuntem; prior vero utcunque Isvem.
Num. 4. Hsecquoque non abfimilis murices tamen fuos non adtantam longitudinem exporrigit,
prffiterea angu/liore gaudet ala, ac tuberculis pluribus. Fosmellam prioris vocant.
Num. j. Altera hsc fo^meila e f t , minus tuberofa, faftigio offies gyrato ac in acumen abeunte.
Num. 6 . Ex rariffimis iiia eft , fafciata, rofei coloris, ac per decurfum latiffima; fe fafci® in tubercula
extumefcit.
Num. 7 & 8. Ethasfafciaiambiunt: at tubercula non fafcias, Ted fpiras obfident.
Num. 9&1 0 . Binsaliae/pecies, cummaculis, tum tuberculis, a prioribus difcrepantes, Mares
diäas.
Num. II. Alia rurfüs fpecies, quinis feriebus tuberculorum veluti fafciata, fäture rufi coloris, ex
n.igricante maculata, labio brevi replicato.
Num. J2 16. Hffi quoque inufitata forma excellunt, fivetubera, alas, coftulasfpeótes, five
colores. Qutedam rufub nigris maculis variantur: nonnullas in totum ruf^e nulla colorum varietate
gaudent: aliis longus extat apex, qua; idcirco Pugiles aut Indices appellantur.
Num. 17. Nomen huic eft Spinofi Vefpertilionis ob murices longos, acutos. Ceterum alis ef£
palliderufis, ac fuperne ccrulefcit.
Num. 18-; 20. Vulgo vocantur Artemones convoluti. Duo fpedmina a parte fuperiore, tertmm
ab inferiore exhibemus. Cochlea num. 19. perparva eft & rara, fufcis atque eleganter elaboratis
albis fafciis veluti fcirpata, labiolo replicato.
^ ^ -Dive r f e /pe c i e s Artemonum vel Epidromorum reprsfentantur, ali® prono,
aliffi fupmo litu. Earum nonnulla; lineis variegatse funt, alije unicolores, qufedam lute® i n t e vitelii
ov], all® fufcs, ad oris aperturam pallide rufie, ex c^eruleo refplendent, piótura admirabilis elegant
i e . Nonnullffi admodum rare difficulter acquiri polFunt.
Num. 2S
Num. <5. Deze is zeer zeldzaam, gebandeerd, rosachtig van
couleur en in de breedfte band gebuid.
Num. 7 en 8. Deze zyn mede gebandeerd, doch in de banden
niec gebuid, maar op de gieren.
Num. 9 en 10. Tivee andere foorcen zynde mannetjes, welke
7,00 in vlerken,als in bulten van de anderenonderfcheiden zyn-
Num. ir. Een ander foorc met vyf ryen buken als gebandeerd,
hoog ros van couleur met zwartachtige plekken en een
kortomgeHage lip.
Num. 12 16. Deze zyn ongemeen van gedaante,zoo van
bulten, vlerken, ribbetjes, als couleur, waar van eenige rosachtig
met_zwarte vlekken, eenige geheel ros, ook die byna eencouleurig
zyn , fommige hebben een lange punt, deze worden
om die reden Schermers of Wyzers genaamd, in 't Latyn Pugiles.
Num. IJ. Deze word by velen de Gedorende vledermuis genoemd
met lange gedorende punten, rosachtig op de vlerken en
bbauw van boven.
Num. 18 20. Deze hoorntjes worden gemeeniyk Opgerolde
befaandjes genaamd, waar van wy twee van boven en een
van onderen vertoonen: de Num. 19. is zeer fmal en raar: zy
zyn zoo met bruinen als aardig gewerkte witte banden biesgewys
omwonden met een oragevouwe lipje.
Num. 21 27. Dit zyn verfciieide foonen van Reraantjes,
111 hec Latyn Epidromi genaamd, waar van wy fommigen van
boven en anderen van onderen vertoonen; eenige zyngeftreept,
andere ecncouleurig, zommige zvn geel als dooren vaneyeren,
andere bruin, rosachtig in de mond met blaauwe weêrfchyn, wondiirlyk
fraai getekend: daar zyn 'cr onder die niec le bekomen zyn
en zelden gevonden worden.
Nura. 2$
T W E E EN ZESTIGSTE TAFEREEL.
L e V y f en tmn t i g f l e fnede.
Van de Alata of Vlerkhoorns, by den Nederlander ook Vleugelhoorns
genoemd, zyn 'er verfcheide foorten in ons Cabinet, die
zoo om de aardigheid van hunne gedaante, als om de verfcheide
cou leuren, banden en tekeningen ten hoogden onze aandagt waardig
zyn: Wy vertoonen den aanfchoüwer eerft.
N ° . I. Jlata, Vleugelboorn.
Ily is de grootfte van dit genacht de takken mede gerekend;
dewelke fes in getal zyn, en van binnen hol en fpits toelopen:
boven op is hy overdwars geribd, gebuk en geelachtig geplekt.
N u m . 2. Vertoont dezehe van onderen.
Binnen in de mond zyn ze licht rozenrood en van onderen zeer
fraai^ getekend met hchte geelachtige plekken.
Nam. 3. Deze is omtrent van dezelve gedaante, uitgenomen
dar de vleugel omgeflagen is cn vyf punten Jieeft, daar de voriae
byna glad is.
_ Num. 4. Een diergclyke, waar van de takken zoo lang niet
uitllpken,,de bulten menigvuldiger en de vlerk veel fmalder is,
wordende hec zelve het wyfje van de voorgaande genaamd.
Ntira. j. Is mede een diergelyk wyfje doch minder gebuid,
CB het toppunt met acht gieren fpits toelopende.
!
1 i.
ml
: siTf
^iiiii'iii
NliiliN
eg'!:!:": !
füiiiM-l!:
Il 11:1 II