R E R U M NATURALTUM
Num. I I , Echinometra^ Amhomenfis^ altera^ minor.
Pennx ejus, quam prions, minores funt. Supinam hic reprxfentamus, ut pateat coafped:ui os
ciuini in ftellam compofiti dentes, drculo inclufi, quousciue foramen cruft^-e exterioris hiat. Animali
morruo caput de hoc foramine excidit; quum ligamenta, quibus id retinetur, putrcdine colliciuefcant:
iiti fub numero fequente commonftrabimus. Minores pcnn.^ hic nullo ordine digeft.^ funt , fed quafi
fludaiant, & ex cinerco griici: Mlulas quoque, tanquam flofculos, extremo apiciimprefTas gerunt,
api
:edente: quin & earum interflitia f quemadmodum in pr^ect oliofus orna ' " ' '
ornat adparatus dilute viridis coloris.
Num. 12. Echmometra ^ fp'mts orha.
Ed h^c exmaximis Echinometrarum fpecicbus, qux, pcnnis digitatis, elapfis, denudata, refiduaS
monftrat harum vertebrulas, feu tubercula, papillarum annula, ordine nitido digefla, quorum fmgula
annulo ambiuntur ex piurimis minutioribus globulis, margaritarum inflar fplendentibus, compofito: ut
adeo fpecies Diadematis Regii, vel Imperialis, grandioribus gemmis, pretiofisque margaritis, fuperbi,
inde exfurgat. Omnes hi ordines in quinque veluti ftellata iegmenta, ope tenuiilimarum, ferè capillarium,
^inularum, diftinguuntur ^ qucmadmodum cncaufla auro adghitinantur in coronis, ut vividiore luceant
fulgore. Ira mira ccrnitur compages animantium ejusmodi marinorum, qux, ut abjeda flnt, externam
tamen cruftam pulchrè adeo ornaram gcrunt: conl]-)iduntur hic plurima foraminula, majufcula & minor
a , per qux tenelH tendines, adhgandis fpinulis, atque movcndis, infervientes, decurrerunt. Tarn
fmgularis eft appai-arus externus! Qiiid autcm de interna dicam fabrica? qua: externis firmitudinem &
fulcimenta pri:bet. Defcribi fane nequit, quam artihciofe omnia rurfus hic interfe conjunda , & quanto
ornatu inllrudta fint.
Pronam monftramus hanc Echinometram, cujus fuperfïcies ex dilute cinereo flavefcit, dum papula
ejus albicantem margaritarum colorem pr.-e fe ferunt, & quina: divifiones dilute purpurafcunt. Operimentum
fornicatum inde delapfum eft, una cum parte in fima capitah, quam fub lit. A. hicjuxtimcxhibemus:
eft nimirum inter n theca, continens quinos dentes, longis radicibus, qux nutrimentum iis
neccfiarium accipiunt, inibi defixos.
Lit. B.
Dentat.^ hujus thec^ demonftrat partem inferiorem, qua dentes radicati funt»
Lit. C.
Theculam exhibet dentibus vacuam.
Lit. D. Denticulum oftendit è theca protraóhim.
Lit. E. OlTiculum eft transverfale, cujusmodi quinqueintra thecamreperiuntur, comprimendis dentibus
deftinata. t » s:
Num. 13. Echinus alter, pennh denudatus.
Prion fere fimilis eft, at minor, & colons obfcurioris. rcnna: ejus prxgranaes merunt, digi
quafi ^muLx. Amboinenfibus, quorum in oris h^c fpecies reperitur, vocatur, Servakki, ^mTiaraMr
Pennx ejus prxgrandes fuerunt, digitorum
thwfica- aliis rurfum ahcer pro vario cujuslibet idiomate. Sed his non immorabimur.
Prîcterea
Num. II. Twede en kleiner foort van Amböinfche
Zee-appel.
Deze heefi korter kegelpenncn als de voorgaande, en is
mede uit Ambon gekomen. Wy vertonen den zeiven van onderen
, met den bek en vyf rtcrachtige tandtjes, die i a een ronden
kring befloten zyn , z o ver de opening van de buitenfchors of
fchii is , daar hec hoofdt , na dac het dier geftorven is, dc vafl
houdende zenuwen vergaan zynde , uitvalt, gelyk wy in de
volgende Nummer zullen aantonen. De kleine kegelpennen van
dezen ftaan verward als zwaaiende , van kleur alch-graauw , mee
fterretjes als kleine bloemcjes , gelyk de voorgaande , en fierlyk
met lofwerk om de pyltjes heen gegroeit, van een licht croene
koleur.
Num. 11. Zee-appel zonder pennen.
Hier vertonen wy eene der grootfle foorren van Zee-appelen,
daar de lang gedorende of vingerachtige pennen uitgevallen zyn ,
waar van de overblyvcnde wervelknopjes, in gedaante als tepelt
j e s , in ordre geregeld ftaan, waar van ieder in een ronde kring
van vele kleine tepeltjes , die den glanfch van peerlen hebben,
omringt zyn, het welk eene vertoning maakt ge yk een keizerlyke
of koninklyke kroon , die met grote koftbare juwelen bezet,
en met Ichone peerlen rondom uitgefiert zyn, in vyf verdelingen
, fterachtig , door de allerfynfte haairige dorentjes alsafge-
Icheiden , gelyk het amaillieerfel over' t goudt van een kroon toe
luilcer en fieraadt dient. Zo ziet men het wondcrgeftel van zulke
vremde , onwaardige, fchepfeicn der zee op hunue buiccnfte
fchors verfiert, die , vol met grote cn kleine gaatjes, waardoor
de zenuwtjes zyn gelopen, die ieder haartje oT dorentje tot bewegen
hebben vall gehouden , een ongemeen fraai borduurfel
vertonen : behalven het geftel van 't binnenlle werk , dat het
buitenfte verfterkt en onderfleunt, zynde onbefchryflyk künftig
aan malkander gevoegt, en met vele ornamenten verliert.
Wy vertonen dezen penneiozen zee-appel vanboven, met een
licht afch-geJe kleur , en wi: perclachtig over de tepels; de vyf
verdelingen zyn licht paars , daar het verwuJfde dekfel afgevallen
is, gelyk mede het onderrte hoofddeel,dat hier by aangetoonc
wordt by let. A zynde de gehele koker of kas, daar de vyf tanden
met lange wortelen In vaft fteken , om hun voedfel daar mede
te vangen.
Let. B. wyft aan de getande koker, daar de tanden in vaft zitten
, van onderen.
Let. C. is een lege tandkoker.
Let. D. is de tandt, die uit de lege koker gehaalt is.
Let. E. is een dwarsbeentje , daar vyf diergelyke tuOcheo de
kokers in zitten, om de tanden in malkander te drukken.
Num. 13. Andere Zee-appel .zonder penneru
Deze is mede eeti penncloze zee-appel, komende byna met den
voorgaande overeen ; maar hy is kleiner, en donkerverwig, mee
grote vingerachtige pennen , of pylen. ßy de Amboïnezen, aan
wier ftranden zy gevonden worden , dragen zy den naam van
i^er-iiakh-. anderen geven haar dien van Moorfche Tulbanden, en ieder
noemt ze naarzyne gewone landtale, hec weik wy hier niec
zullen ophalen»
By