
i o 6 R E R U M NATURALIUM
N u m . 2. Baltfics Darius^ dorfo monacantbo ; rojiro fuillo; macula nigra in cxtrema Cauda.
Pisciculus elegans ad Baliflas A r t e d l , autadCaprifcosKIeinii pertinere vldetur, nondum tamen, quod
fciam, ab Automm ullo accurate defcriptus. Mole non major eft, quam iconc exhibetur. Superf
i c i em grifeo fiavescentem macuioe fàturatiores, ordinate , areolarum inflar, piilchre varieganr. Roftrum
longe prominulum abfcifTo- veluc extremo aliquid fuilli refert. Pone occiput ex dorfi initio unicus
emergit aculeus oileus, longus , retrorfura reclinatus. Pofl hunc e medio fere dorfo prodit pinn
a , inde ad caudam usque protenfa, o0iculorum circiter xxx. Pinnje peftorales, breves, x ofliculis
confiant. Pinnarum ventralium loco olTicuIum datur robuftum, ferratum , caudam verfus recurvum,
quod ligamenti interventu ad ventremdeflgitur, uterigiadperpendicuiumnon polTit. Anipinna, itidem
ad caudam usque porrefta, xxix ofTicuIis firmatur. Caudam feptem fere ramofa officula confHtuunt.
Nigra autem macula in ejus extreraitace confpicitur. Ambitus quafi rhomboideus eft.
Num. 3* Tetragonoptrus argentens ^ capite grandi ^ exferto ; appcndicula mcmhranacea
in extremo dor Jo \ catida m alt urn hifurca.
A d genus Tetragonoptri Kleinianum pertinere videtur pisciculus admodum concinnus, quem ad
cxemplum Mufei Sebani curate delineatum,ac dein ex icone defcriptum exhibemus. Cathetoplateus,
latus, tenuis, caput fat grande protendit, oculis magnis, rubicundis, utrînque fitis, proeditum. Rifbus
amplus. Utraque maxilla, quarum inferior longior, acutos gerit denticulos. Pinna dorfalis è fummitate
dorfi prorumpit, non niii x i i conftans officulis, quorum primum brevius, alterum proelongum,
r e l i q u a d e i n c e p s f t n g u l a f i n g u l i s b r e v i o r a f u n t , ut ordine pofieriora. In extremo dorfo, prope caudam,
membranacea quafi pinnula, admodum transparens prominet. Pinnoe pe6lorales, proxime poft branchias,
humiliore tamen loco , fitoe x i finguloe officula gerunt. Ventrales, longius ab illis remot®, vi officulorum.
Pinna ani, inde a medio fere ventre ad caudam usque protenfa, ofticulis firmatur xxxi 11 ,
quorum x anteriora rigida funt & aculeata, reliqiia mollia, ramofa. Cauda, profunde bifida, xix
gaudet ofiicuiis ramofis, extimis longiflimis, verfus medium paullatim decrescentibus. Linea lateralis
a branchiis ad mediam fere caudam leviffimo tantum curvamine decurrit. Tono argenteo undequaque
refplendet fuperficies. Longitudo eft ab extremo maxilla? inferioris ad mediam usque caudana
3 unciarum & 6 linearum : latitude maxima unci® i & linearum.
N u m . 4. Soknojlomus varius , roJiro cirrato ; pinnis dorfali ^ ventralibus pralongis.
Primo intuitu abnormis apparet hie pisciculus ; at accuratiore examine , quidquid extrinfecus ad
piscem requiritur, ofiendit. Ad genus Solenofiomi a Kleinio conftitutum jure fuo referendus efiè
Num. 2. Bonte Balißes ; met een rug , die maar
eene vin bcejt; mei een fnuit ah een Darke , en
een j'^arte vkk aan het einde van den ßaart.
Dit vifchje, dat fraay is , fchynt tot den Baiifles van Artedi,
o f den Caprifcus van Klein te behcoren, egter is het van niemand,
dat ik weete, naauwkeiirigbefchreeven; het is niet groot
e r , als liet in de aftekening vertoont werd. De oppervlakte,
die uit den gryzen geelagcig is, werd met donkere, in order gefchikte
vlekken, gelyk vdcjes, fraay getekend. De fnuic, die
ver uitfleekt , gelykt in zyn einde, dat als afgefreden is, zeer
veel naar een varkens fnuit. .Agter het agterhoofd koomt uit het
begin van den rug eene beenagtige lange doorn op, die agter over
geboogen is. Na deezen uit het midden van den rug koomt een
v i n te voorfchyn, die tot den ftaart zig uitftrekt, en omtrent 30
graadtjes heeft. De borftvinoen, die kort zyn , beftaan uit 10
graadtjes. In plaats van de buikvinnen is 'er een llerk, zaagsg
e w y s getane, graadrje, dat naar den ftaart gekrornt is, en dour
tufTenkoomft van een band aan den buik word vafl gehegt, zoo
dat het naar het waaterpas zig niet kan oprigcen. De aarsvin ,
die tot den ftaart ook voorloopt, werd door 29 graadtjes onderftut.
7 getakte graadtjes maaken het faaraenfbel van den ftaart
u i t : dog op deszelvs eiode ziet men een fwarte vlek. De omtrek
is ruitsgewys.
Num. 3. ZilveragtIge Tetragonopti-us; met een groot
uitßekend hoofd; een vliezig aanhang fel aan
bet einde van den rug , en eenßaart >
die diep In t'njeè'n gejpl'ifl is.
T o t het geflagc van den Tetragonoptrus van Klein fchynt die
videv
i s j e , dat zeer net is, te behooren; 't welk wy naar het voorbeeld
uit het Kabinet van Scbn naauwkeurig afgecekent, vervolgens
naar de aftekening befchreeven hebben. Het is waaterpas
plat, breed en dun , en fteekt zyn hoofd, dat redelyk
g r o o t , en met groote roodagtige oogen, die aan byde zyden legg
e n , voorzien is, veruit. De bek is wyd. lo byde de kaakebeenderen,
waar van het onderfte langer i s , flaan fcherpe tandtjes.
De rugvin, die aan het begin van den rug opkoomt , befiaat
uit 12 graadtjes, waar van het cerfte korter, het andere
veel langer i s , de overige werden yder korter, na dat zy agterJyker
ftaan. Aan het einde van den rug, digt by den ftaart, koomt
als een vliezig vinnetje op, dat zeer doorfchynend is. De borftvinnen,
die eeven agter de k ieuwen, dog egter iets laager, legg
e n , hebben yder XI graadtjes. De buikvinnen, die 'er verder
van afleggen, hebben 'er 6. De aarsvin byna van het midden
van den buik tot den ftaart voorloopende werd door 33 graadtjes
onderftui, waarvan de 10 eerfte ftyf en gedoornt zyn, de
overige zyn zagt en getakt. De ftaart, die diep in tweën gefplifl:
i s , pronkt met 19 getakte graadtjes, waar van de buitenfte de
langfte zyn, d'andere naar hec midden allengsjes korter wordende.
D e zyftreep loopt mst een h'gte kromte van de kieuwen byna
tot het midden van den ftaart. De oppervlakte glinfterd aan alle
kanten als zilver. De lengte van het einde van de onderkaak
tot het midden van den ftaart is drie duimen en 6 linien. De
groocfte breedte een duim en 9 linien.
Num. 4. Bonte Solcnojlomus, met een gebaarden
Jnuit i en zeer lange rug- en buikvinnen.
In den eerften opflag fchynt dit visje ongeregeld , maar by
naauwkeurig onderzoek vertoont het egter al wat uitwendig tot
een vifch behoort. Met regt fcijynt het tot hei geflagt van den
Sokt
h e s a r u s . 107
videfur. Rofiro gaudet tubulofo , pra^bngo , cujus extremitas , paulo latior , furfum recurva, obhque
veluti abfcilfa efi. Ima roibi fede, per totam ejus iongitudinem, fex paria nigricantium cirrorum
aut barbularum propendent. Pan poftremo oculi fuperimminent. Caput latiusculum anffulofum
, de poftica fua regione , tanquam de cervice , longam promit pinnam ex iv officulis confttntem.
Initio ventris duoe itidem proegrandes confpiciuntur pinnoe, facci inftar expanfiles , finguk fept
em ofTiculis proelongis firmatoe. Ad finem harura pinnarum, qua corpus in caudam tenuari incipic
fupernri ac mferne infigne elevatur tuber, eque dorfo fuperioris minima fefe efFert pinnula trium osficulorum.
Cauda tenuis m flabellum fe expandit x i i r . omculorum. Univerfam pisciculi fuperfic
i em flavescens tingit color, quem iinccB ac macuk fàturate fulcoe perquam eleganter diftina;uunr
Longitudo eft 3 unciarum & 9 linearum. i o & •
N u m . -r. ^mphißlen cauda reÛa,
Aliquot hujus pisciculi, (âne quam fingularis, fpecimina, tum ficca, tum fpiritu demer/â, MuTeum B.
S E B i î : nobis exhibuit. fl. Ruyfchius colieä. nov. Pifc. jJmboin. Tab. 111. n. 7. primus, ni fallor, inter
I c h t h y o l o g o s , utcunque fimilem pingit, ac nomine lean Peixe defcribit , numerandum inter Acus
e l f e exifiimans. Kleinius deinde Hiftor. Pifc. natur. mi/Tu jv. pag. 28. eundem curatius de/criptum, atque
icone 6. Tab. v i . exaéte delineatum tradit, ob rofiratam capitis & cauda3 produaionem nomine
^mphifilenis àomtum. ^ A b utroque, tum Ruifchii, tum Kleinii, pisce nofter discrepat ; ut diceres
très iftius generis fpecies notas elîè , caudoe extremo potifiimum diverfas. Prioris cauda , extremo
bifida , in duas cufpides , alteram redam , alteram recurvam, définit. Kleinii exemplum cauda
gaudet in aculeum aduncum , mediante articulatione, exeunte. Noftro cauda uno eodemque re-
6to acumine terminatur. Sic dati nominis ratio patet. Ceterum plurima in hoc pisce inufitatiftima
occurrunt. Roftrum valde produftum, nec in maxillas diftinftum , nec riftu didu6lile, tubo translucente
excipere, atque in ventrem deferre alimentum videtur. Oculi fat manifefti, utrinque ad fummum
capitis marginem locati. Pinna dorfalis nulla. Branchioe apertoe. Pinnoe peftorales dux, multum
tranfparentes, fex linearum intervalle a branchiis pofitoe, xi ofiicuiis confiant. Juxta imam roftri
Oram tenerrimcE duoe membranulte, penduloe, ex aureo perlucidse, ad ventris usque initium decurrunt
: inde vero alia fimilis pinna veluti membranacea, quam ventralem diceres, exorta ad caudas usque
viciniam protenditur, diaphana, aciem quafi cultri referens , ac x i i albis firiis , tanquam vasculis,
confpicua. Pone banc pinnula, forte-ani dicenda, fefe offert ex x ofiicuiis confiata. Quin &
huic vicina alia cernitur pinnula , ex v i ofiicuiis compofita, cui lamella iterum membranacea junfta
e f i tribus aculeis inftru6la. Vides Leäor ! totum piscem heteroclitum efie. Subfiantiam ejus fere
corneam diceres pro maxima parte. Univerfa fuperficies ex aureo reiplendet. Medio corpore velut
^peculi fpecicm efformat area quadrata eleganter tranfparens.
Soknoßomus , door Klein faam engefteld , te moeten gebrngt worden.
Het pronkt met een fnui:, die als een buisje g e f o rmt , en
zeer lang is, wiens uiteinde, dat iets breeder, en naar booven
gekromt is, als fchuins afgefneden is. Aan het ondereinde van
den fnuit langs deszelvs lengte hangen 6 paar fwartagcige baardijes
af. Booven het agterlïe paar ftaan de oogen. Het hoofd
is breedagtig en hoekig, uit deszelvs agterfte deel als uit den nek
koomt een lange vin op , die uit 4 graadtjes bcftaat. Aan hec
begin van den buik zie: men ook twee zeer groote vinnen, die
als een zak opgeblaazen kunnen werden,waarvanyderdoor/zeer
Jtjes onderflut werd. Aan het einde vau deeze vinnen,
daar het lyf zig in den ftaart begint te verdunnen, onder en boov
e n vertoont zig een aanzieniyk knobbeltje, en uit den top van
liet bouvenfte verhefd zig een klein vinnetje van 3 graadtjes. De
ftaart is dun, en fpreid zig in een waayer van 13 graadtjes uit.
D e geheele oppervlakte van den vifch werd met een geelagtige
couleur befchildert, en met hoog bruine ftreepen en vlekken zeer
fraay onderfchyden. De lengte is 3 duimen en 9 linien.
Num. 5*. uimphifilen niet een regt en jlaart-
Eenige zoo drooge als in vogt bewaarde ftaaltjes van dit visje,
dat waarlyk zeer byzonder is, heeftons het kabinet van den Hr. Seba
verfcliaft. //, Rityfchius colk^. nav.pifc. ylmb. tab. 3. n. 7. is, zoo ik
my niet bedriege, de eerfte onder de Vi fchbefchryveren, die een
g e l y k foortigen heeft afgetekend, en onder den naam /can Peixe befchreeven
, m e enende , dat men hem onder den Naaldvis tellen moet.
Naderhand heeftde Hr. Klein in het vierde boek van zyne natuur-
Jyke Hiftorie der viflchen pag. 28. den zeiven naauwkeuriger bef
c h r e e v e n , en Tab. 6. Fig. 6. afgetekend, om het fnuitagtig uitfleekende
hoofd en ftaart hem met den nazm yJtnphifilen vercerende.
De onze verfchiid van byde de visjes van Ru^ch en Klein: zoo
Num. 6.
dat men zeggen zoude, dat 'er drie foorten van dit geflagt bekent
waaren, aan het einde van den ftaart voornaamentlylc van
elkander onderfchyden. De ftaart van den eerften , die aan zyo
einde gefplilt is, eindigt in twee punten, waar van de eene regt,
de andere krom is. Plet voorbeeld van den Heer Klein pronkt met
een ftaart, die door midde! van een gelediging in een omgeboogen
doorn eindigt De ftaart van den onzen loopt in een regien punt
ten einde. Dus blykt de reeden van den gegeven naam. Voor
het overige koomen 'er zeer veele ongewoone dingen in dit visje
voor. De fnuit, die zeer uitgerekt, en nog in kaakebeendereci
v e r d e e l t , nog door gapinge geopent kan werden, fchynt ais in een
doorfchynende buis hec voedfel re ontvangen , en naar den buik
te brengen. De oogen, die reedelyk groot zyn, zyn aan wcerszyden
van den bovcnften rand van hec hoofd geptaaft. De vifch
heeft geen rugvin. De kieuwen zyn oopen. De borftvinnen
z y n twee, zeer doorfchynende, en ter aflland van 6 linien van
de kieuwen af gelegen, zy beftaan uit x i graadtjes. Langs hec
onderfte deel van den fnuit tot het begin van den buik hangen
twee dunne vliesjes af, die als "goud blinken ; dog van hier af
begint een andere, gelykzoortige, vliesagtige vin , die men de
buikvin noemen zoude, en die zig tot aan den ftaart uitftrekt, en
doorfchynend is, gelykende aan de fcherpce van een mes, en
12 wicte ftreepen als vaatjes vercoonende. Agter deeze ziet
boordfel hacgd, dat met drie doornen voorzien is. Gy ziet Leezer!
dat de gehele vifch vreemd is. Men zoude deszelvs faamenftel
v o o r hec grootfte gedeelte hoornagtig noemen. De gehele op.
p c r v l a k t e blinkt als goud. In het midden van het Ivf maakt een
vierkant plyntje , dat zeer doorfchynende is, een loort van een
fpiegel.
D d 2 Num. (5.