T-'IB.
T H E S A U R U S .
N u m . 11
• • i"' '^; Co c h l e x laciniata;, variis nominibus alils a Bcleis ihfignirt • e i
r u m gyr. ambitu laus proceffibiis r amo f i , amplum cxpanfi, manus veUui d imtat « | d sVe A n ^ r
c h l e i s foTanbus tamne fortnx & colorum: attamen funt inter illas, quas Dclphinas vocan
<iua: p j a u r a & colonbus difaepant. Harum quxdam fupina: heic reprajfentantur. Lill ro C f o ^
a u d u Nmra maxmus, mnhdicatus, dig.tatus, ßie muricatul clavicula fUva ^»C C1CS
t a b u l a S E X A G E S I M A .
SeStio 'vicefima ^ tertia.
T r o c h o r u m innumers foe dantur fpecies, quarum jam aliquot prioribus Tabulis ccii incifas «hibuim
u s atque defcnpfimus. Qaum vero nova; auaf i qt.otidie fefe o f f e r L t fpec.es, habuL, finPulari "
& ' • ^ h i - vel L n c Idlauc volu. Tabt:lam^.s concedere, I, nua^ t m n
& a h u s m o d i m,„fica qu.da m fpcamma infuper dcp.fta fifto. quorum nonnalla fupra m o d i , elegan-
N u m . I. Trochus Fyramidalis, alkdus, Jiriatus, murkatus.
r n î n t f ^rugofus a dmo d u m & granuluus, totoque fuper corpore M s fubfufcis circumdarusr
o r u m margmes fupernos ad apiccm usque acuti in ambitu p r o c k i s obfidcnt. Ci-rca apicem vero naf
[da vinditas per colorcm album tralucet. Cochlea hxc mire venufta eft ^ ^
N u m . 1. fadem fubcus coftfpicua, qua ladco gaudet candore ad bafin fuorum ramorum, & auafi
o p u s exornata eft^ Iftfimus gyrus mmuti s granul.s ^ t a n q u a m margaritis, confxtus eft. Os Tr. p b t S f
t u s d ikuo mahni flods colore pollet. Rami mukipiices/acuminaci, muric.bus quafi futiles fu^t
N u m . 3. Buccmum dmtatum, roßro recurvo, riäu aurkuiato murkatum.
H o c fub nomine Lifterus banc Concham defcribit, folumque fupinam exhiber. Superna - r i ^ibböfi
f u n t , fiiamentis velua prominuhs obvolun, tuberofi, coffisquc transverfal.bus d.ftinfti: fin.^^ari'aucern
m o d o g y n omnes mrer fc mutuo contorri funt , ut perquam lepidum prxbeant Tpeftaculum Color eft
c m e r e u s . Longum m apicem terminatur extremum ejus capitale. Clavicula adelt anc^ufla cre6la
N u m . 4,
T J r • ^.VLX^IUUUX «„jui LapiLciic. »^lavicuia aaeit anguita, eredta
I d e m h ipmum, geminatis labiis eictamibus, crispatis, donacum, atque introrfum quoquc
im phcarumquefer iebus inarquale. ^ i
S p e c i e s altera prions generis Ms pllofa vocaca. Quoad multa quidem cum antecedente
g e m i n i s dentium phcarumqueferiebus inarquale.
N u m . 5. Species altera prioris generis, Juris pilofa voc a c a .
c o n v e n i t : nifi — ^ —' i . . ^
r i b u s j coftis. ^ ..
f a f c i a s ad extremi capitalis apiculum usque, in ambi tu, rupefne,'albis""^löbu'lL\Tmi^ co n m r n -
t i s , ordine cxomaci lunt. Rumphms au Aures hafce pilofas, f ive fetoüs elfe: quod tamea v i d L nunquJm
111 q u o d colore gaudeat dilute fuf co, qui in priore fuit cinereo-albidus! Gyri-, qui akis tube,
a l b i s q u e h k i i s ornati funt , itidem (e m u t u o fupercquitant, & per coftas tr.msvcr^-iles atque
r r f m f r n n i n h c Tntz-nlm-i-i l . r n • i . ' i . , . . , 1
m i h i •17. Tyn^Xz Cochlea laciniata. Deze worden Dolwicns
gieren
N u m . 12 J .. . . . v . . ^ ^
-fJy n t jI c-sJ, Lobbe t j es en B.iartmsnnetfcs ggceiin<;iökimuRc , Wi e n s e i e r e n
rondom breed getakt of uicgcbieidt xyn, gclyk Innden, vTncers
cn poten van dieren, met klaaawcn, en andere zeldzame fi<»iaren
wonderlyk verficrt. Zy komen met haar flokhoorns de zonneibrnlcn
heel naby, van gedaante en koulcur, doch zyn 'er onder
de Dolfyntjes, wiur van eenige mede van onderen vertoont
•worden , die in tckcmng en kouleuren verfchiHen. By Lißer
worden zy Ne»ta waxim<i , utnbiltcata , digitata, five muricata.
Llavima pliiHa in 't Latyn gcna;imt.
Z E S T I G S T E T A F E R E E L .
De drie en t-'cjhitigße fieJe.
Van de Tmhus of Tol len, zyn ongemeen veel foorren, w v hebben
rects c e n i p m vorige Taferelen berchreven cn in plaat vertoont
cchcer doen hen gedurig nieuwe foortcn met leldzame gedaan'
tens en veranderingen op, die men met recht niet kan overllaan,
als mede van een anderen aart en wonderba-.irlyke liukken welke
hier in dit Tafereel verbeeldt worden, waar onder zommiee
by uitnemend hei: uitmunten. °
Num. I. Trochus PyrafnidaHs j albidus, ßriatus,
vrnricatus.
Bleek-witce Tol , die zeer rimpelig en kartelig, over 't gehele
lyf met bvuinachtigc flrcepjes omringt is, de gieren van boven
zyn aan de kanten met puntige takken rondom bezet, tot boven
aan ^t^tojwmde , daar een bleek-groene kouleur door het witte
fchynt. Het is een fraai hoorn, dat by
Num, 1. Van onderen verbeeldt wordt, daar het heel melkwit
onder aan de takken, al$ met lofwerk vcrfiert, en dc ondcrfte
gier, vol met kleine korrels als paarlen bezaak is. De wyde
mondt IS binnenwaarts licht, appelbloeUem vaji kouleur, en de
veelvuldige puntige takken zyn gelyk voetangels.
Num. j, Buccmum dentatut», rojiro recur^o ^ riUu
auriculato miiricatuni.
Aldus wordt deze hoorn van Lilïer gcnaamt, zy is mnar alleen
van onderen verbeeldt. Van boven zyn de gieren gebogchcit
verheven , draads\v3'ïe omdingert, gebult over de dwarifc ribben,
en de Eieren zyn alle op een vremde wys'ovcp malkander
gewonden, dat zeer koddig om te zien is. Het is wit afchkoul
e u n g , e n eindigt met een lange toppunt, en een opllaande fmal-
Je fluiting.
Num. 4. Vcitoont de zelve van onderen, aict dubbelde opgaande
gekrulde lippen, en naar binnenwaarts ook dubbeld eetandt,
en gekronkelc. °
Num. f. Twedc foort van de voorgaande, die men haairige Oorcn
noemt. Deze komt in veel dingen met de voorgaande overeen,
behalven dat de kouleur lichtbruin, in plaats dat de voorgaande
afch-wit is. Dc gieren die hoog gebult, geribt en wit
gebandeert zyn,flaan mede over malkander,en zyn op de dwarsnbben
en banden, rondom van boven met witte knoopjes twee
aan twee m order gercgelt, tot dan 't puntje van het topeinUe.
i2i/w^i///;fchryft, dat deze 0oren haairig of borüelaclitig zyn,
R * d.vc
• • •