® ù
R E K U M NATUUALIUM
N u m . 12. Squiüa mantis y Amhoinenßs, maxima.
Uomcn Mantis hnic Squilla; datum ell-a Locuibrum quadam fpede, cui prope accedic. Aliis vocatiu
Esf/j/ora/; laVis Kambavetto. Tefta fuperior, c fedecim conflaca articulis, fcuto carer. Longiufculi
duo tubulij fubcurvij oculos in fine fuo fullinent; dc prxtcr hos cornicula diiOj in principio genicu-
Jaca, exporrigiintur. Pedes bini, anuci, longi, forcipati Tunc. Sccjuuntur uirinc]ue trcs alii, acuds unguiculis
inftrLi6li.
dem pedum par.
Numerantur dein viginti alii pedes polHci, admodum curci, bifidi. Ulcimum tanbifurcatum
elt. Cauda, uci prioris, è quacuor Ipinulis a longius cuminatis confiât.
T A B U L A V I C E S I M A E T S E C U N D A .
Num. I. Ca?2cer fpinofus, maximus, Orientalis, Paguri /pedes.
Ad Paguros, de quibus ante egimus, pcrtinere videtur ^ fiquidem tcfla fuperior fpinis prigrandibus,
crafliSj acutis, Uncorum quah oemulis, in ambitia horreat, ejusque area aliis tuberculis crallis, brevibus,
icidem acuminads, canquam mondculis, inxqualis iit. Roilrum, five os, longùm prominens,
ramofum, binis apicibus acuminads terminatur. Oculi utrinque juxca acucos illos procelTus fiti func:
horumque a latere bini prodeunt pedes minuti, geniculaci, geminatis unguiculis, quafi forcipibus, in-
U r u d i , quorum ope efca on ingeritur. Prxterea bmi adlunt majores, villofi, pedes, cralHs pra'did
unguibus, eidem ului infervientes. Hos deinceps fequuncur flagella duo infignia, crafia, quorum dextrum,
multo validius, in fe met ipfum velud coadtum eft. Forcipes horum pilofis undique fhfciculis
hifpidi Tunc. Siniftri tamen lateris forceps dextro multo eft graciiior. Reliqui flagellorum ardculi aculeismagnis,
validis, acuminatis, armadfunt: itidemque pedes feni, longum protenfi, quorum quilibet
quinis gaudet articulis, nigroque ungue. Nec folum fpinofa eft tefta fuperior, fed & marmoris in
modum variegata; ejusque pars poftica firmiter compaiSta, rotundata eft. Color ex rufFo flavefcens
pigmenco Arancio variegatur.
Num. 2. Cancer fpinofus, fiu Hippocarcinus, hifpidus, AldtOVandi.
Miratu digniftimus ifte Cancer, Rumphi o Ca^icer faxatiUs fpmoßßmus didlus, non tantum in tegmine (upenore,
quod mire gibbofum , & quafi in montes & valles diftmdum eft, fed in aliis quoquc partibus
pilofa quail tela, pungentes aculeos, manipuladm compofitos, oftentat. Caput, velud turritum,
acuminatum, fpinofis proceffibus undique afperum eft. Brachia itidem crafTa, longa, ramos, in omni
ambitu, ramorumque propagines emitcunt. Quin vel ipfi forcipes fimilibus undique horrent. 0€to
poftici pedes, pan modo conftitud, aculeis cralTis, pungentibus, fimplicibus, ubique pleni funt. Sic
& Cauda fefe habet piurimis brevibusque articulis geniculata. Pedes polteriores in minucum & brevem
terminantur unguiculum. Color dilute cinereo grifeus per omnia regnat.
Num. 5.
Num. 11. Grootße foort'van Amhonfche Mantis'
Garnaal.
Z y dragen den naam van Mantis om dat zy eenigzins naar
fprinkhaiien gelyken. Zy worden van eenigen Emblorus^cn van
de Italianen Kambaretlo genoemr. Hunne bovenfchaal beftaat uit
zestien leden, zonder ichildt. Hunne oogen zitten vooraan twee
lange kokers, die kromachtig ftaan ; en naall de zelve zitten
twee horentjes, de welke van achteren uit leedtjes bethan. Zy
hebben van voren twee lange poten met fcharen , of nypers,
waar aan nog drie andere, aan weêrzyden, volgen, met kleine
puntige klaauwtjes voorzien. Men teit vervolgens nog twintig
andere achterpoten, alle heel kort, cn in tweën verdeelt, behalven
dc twee laatfte, die lang cn gegaffek zyn. Hun ftaart bellaat,
gclyk die van de voorgaande , uit vier puntige takjes, of
dorentjes.
T W E E EN TWINTIGSTE TAFEREEL.
N um. I Zeer grote Ooß-Indifche Zee-krab, zynde
een byfoort wan de Pagurus.
Deze zee-krab fchynt onder de Paguri^ waar van w y boven
gefprokcn hebben, te behoren 5 want de fchaal van het boveniyf
is rondom roet zware, dikke cn puntige doornen, als klaauwen,
bezet , en het boveniyf zelf met curte cn dik puntige doornen,
als heuveltjes, van ongelyke gedaanten, vervult. Dc fnuit, of
dc bek, is van voren heel lang getakt, cn in twee fcherpc punten
verdeelt. De oogen ftaan aan wccrzydcn naall de puntige
takken) en aan weêrzyden zitten twee kleine, knop- of leedacht
i g e , pootjes, met dubbelde klaauwtjes , als fchaartjes, waar
mede zy haar voedfel naar den mondt brengen. Zy hebben daarenboven
twee groter, ruighaairiee , poten , met dikke klaauwen,
die tot het zelve gebruik dienen. Daar aan volgen twee
g r o t e , dikke, armpotcn, w,ur van de rcgter dik in malkander
gedrongen is. De ichaar-nypers zyn rondom met haairige topjes
)egroeit: doch de linker fchaar is veel dunder dan de rcgter. Dc
andere leden zyn vol met grote, puntige, doornen bezet, gelyk
mede de zes lang uitgcftrcktc achtcrpntcn , de welke ieder uit
vyf leden bellaan, met een zwart iiagelklaauwtje voorzien. Het
fchaaldekfcl van het boveniyf is niet alleen gcdorend, maar ook
gemarmerd, wiens flaarteinde rond en in malkander gedrongen
is. Verder is deze krab rosachtig geel, met oranje-kleur overmarmerd.
Num. z. Gedorende en ruighaairige Krab j njan
Aldrovandus,
Deze zeer vcrwondcrlyke krab, van JKnm^hlus zeer gedorende
rotskrab gcnaamt , is niet alleen van boven over het fchaaldekfcl,
dat geheel bultig cn als bergachtig is, maar zelfs op vcrfcheide
andere plaatfen met haairige pyhjcs en ftckelige dorentjes koppelswyze
bezet. Het hootdt is als een toren, puntig, en takswyze
vol gedorent. De armen zyn mede dik cn lang, cn overal
vol getakt: zelfs zyn de nypers of fcharcn daar mede begroeit.
D e acht achterfte poten zy.i van de zelve gedaante, en met enkclde
dikke, cn fcherpc dorens overal bezet, als mede de ftaart,
die uit vele korte leedtjes bellaat. De achterlle poten hebben
maar een klein kort nageltje. Dc kleur is doorgaans licht afchgraauw.
Num. j,
i l l ) , lil
I I N
II. 'i''
''1 I