i i 8 R E R U M K A T U R A L î U M
I i !
1»
flniftrsM-fum & ilestroBTum cïirpàtà, Vârïo modo Eoloiràta., elegàùter txttîatài J>artim laCis, partim gràiißis.,
parcim pluribus fuoicuUs-, cateiiarum in motium cotvftriiétis, venul-Hffime circulata eft. Propagant
fefemee Oftracodernia, fiîitftnjiie quoeïunt pabubm fupra terram in pl'anrcis arbonimcjue fbliis, deguntque
potifTimum in rc^ionibüs calidioribuSj Indiis nimirum OricBtalibtts & Occidentalibus > ibique deièrtataric{
uanitran<jüiiiAhabitacula deligtint. Indigena verOj prxiertim in coUibus arenofi» maritiraiscommorantui',
niinoi'a taatum funt, ttequetameiifpeeiebus alicjuot eleganterpiétiscarent; Tertia
fpecies flumina ftagnaticesque ac|uas incolit. Oceanus tarnen genera exhiber numerofii'fima, in majores
rainoifesqtie icerum diviTa.&fubdivifalpecies j quai'um quslibet peculiari quodam fub tradtu magis viget.
Qujj! quidem perifitata- non pollunt non ifi fummarn nos rapere admirationem, quod Conditoris ter Opdmi,
raaximi, infinita potcntia, pri.vfenria) atqiie fapientia in immenfum adeo pateat, ut vel in marium
profimdillîmis quam maxime Admiranda animarttiâ} numero tamftupendoj vivant & vigeant.
Inde eft, quod fedulus Scfutâtor multo ttotiiluiïquam labore & indefefïîi indiiftria, ut fumtus taceamj
quidpiam ibi inveniat, quod oCulis non folum ârridcÊ j Vetuni & contemplatione ineffahilium fummi Creattaïiyopefum
mentem mil'ifico quodam modö demulcete poteft, ut in verba Davidis Pfalm; 104, vs.
, 1 6 , erumpat . At è d iver t i cul o i ù v i am! P ï o f ê^uamu r nof t rum inftitiitum!
Num» î. Cochlea eftumbilicataj ex pàllide citrino flava,binisfupradorfumta^niisjfaturatefiifdsi
îotxirquas e x diluciortt Arantii colore piótuiarégnât, exornatai Species hîce pertenuibus lempcr & admodiim
lc^;^•ibus gaudet tcflis, ejusque varia jam ipecimina ante incapfis oftendimus, nunc pcculiari quoelibet
fub numero, defcribenda*.
Num. 2. Hadem fubtus cofpicua, dilute croceàj binas illas fîsnias flifcasj tertiamque albam vifiii
offerens.
Num. 3.
flavo pidam.
Num. 4.
Num. ji
Num. 6,
H x c iupt a e x d i lut e c lnereo a lbi c ans ^ per ^ o r fum GinelreD-gri feâ, f p i r a m o f tendi t e x diluté
Saturate Arantii eft coloris, latiore albà, biiiisque fpadiceis tsniolis ornata^
Eadem Tupina, coloris Arantii paulo dilutions.
Rutîb cincrci, ex albo mixti, h^cc eft coloris, binis lemnifcis anguftis, fpadiceis, gyrisqu«
albi.s, fîmbriaCa-
Num.
Nunj.
Num.
Num.
Num.
Num.
Num.
Num.
Num.
ftinéta.
Num.
Num.
Num.
7 .
8 .
9 -
104
I t .
12.
1 3 -
14.
i j .
1
17.
18.
Supra fpadiceus huic color eft j 6c llaVä earn txhla ambit»
Eadcm.'fupina.
Albicans hsecj ex luteo VdHegafd^ fuplrabiriis fatm-ate fufcls txiilis gyrata eft;
Sulphureo flavus huic color eft, irt lulcis & poftica parte ex dilute fufeo obuttibratüä*
Albicans Im^ ex pufpiu'eo variegata, fupra faturate fufco pigmento obumbracur»
Cochlea,, /lli^kyuik vocata, clegacicet tajniata^ variis funiculis velüti obvolucai,
A l i a fimilis, Cisfulefceds, binis ornatl t<eniolis fufciSi
Cochlea major, umbilicäCä, txniis ex rufib luteis circulafa»
A l i a ejusmodi, nigris luteisque £.-cniis eleganter circumdataj fidcis dilute purpureis di^
Alba h:gc, ex cinefeo luteo variegata, ex fatiu'ate fufco obumbrafa eft.
Cochlea limacum minor , dilutè c^erulelcens.
Alia ejusdem ipecieij ex purpureo circulaca & obumbratai
Num. ip.i
g c k r u l t , en op verrcheide wy^eil gekoiikurf, met ficriyke batid
c n , deels breed, deels, dubbeid, andere raec meerder fnocrcjos ,
iceitingvvyzc, zeer fraai omringt, /y hebben hunne voorneling
c n voedfel op deaarde, vatjde gewalTen en bladen der bomen, in"
d e warme landen , als Ooft-cn VVeiVIndië., daar zy de wilderniilen
voor hunne gerudc verblyfplaats verkiezen; De inlandfche.
zyn maar klein, byzondcrlyk die hunne woonplaats in de duinerl
h e b b e n , waar onder ook cenlge fraai geteketrde gevonden worden.
Dc derde foort leven in riviefen ett ftille wateren^ Hec
g r o o t f t c getal der geflachten, zo wel in grootte, als kleiiltc varl
{porten efl byfoorcen, geven de ze2n op, en ieder" geweft heefc
2yne byzondere geflachten en lborten, waar over de menfch zich
ten hoogrte moet verwondereti, en in overdenking nemen , hoe
oneindig groot des allcrhoo^ien Scheppers macht, ovcral-cegcn-
Wonrdigheit en wetenfchap is, za da£ ook de grootfle wonderen
c n fchepfelen irt de diepte der zeen krielen ; lev eil cn tieren, daar
Zorawylen door veel moeite en fiaarftighdt-(de kofl;cn aan een
^yde gezet) dc zoeker iets vindt, dat niet alleen het oog voldoedt
, maat ook dooF de onuitfprekelyJie wonderwerken des
almachtigen Scheppers de ziele verkwikt; zo dac hy met David
ïnoet uitroepen uit den 104 Pfalm , vers 24 » 25 cn aó.
Vv'y gaan verder met deze befchryvinge voort cn vervolgen
ons werk.
Num. I. Is eefi bleek citrocn-gccl Navelhoorii , met twe^
donker bruine bandtjes ovcr-den. rug , die met lichter orartjc-gcel
tulTchen de bruirfe bandcj « uisgemoffflert zyn. Deze foort vallen
alle zeer glad cn dunfehalig, waar van wy rects in ons voorgaand
e , van de laden, verfcheide htöfaett.vcftooBtt, zuUeode nuieiler
foort by de Hum. aanhalen.-
Nura, 2. Dit ii de zelve- van on^efco-:: lieht fäilraanverwig,
d f t w - d e . w e « biuiae.landeftjii»« e s a wjtt0.gwifa;Wöi>l«p..
Num. 3. Üc^e i's van boven ficht afch-wic, over den rug afchgraauw
, niet cwee bruine banden, en i a de krul licht geel getekent.
Num. 4. Deze is hoog oranje-geel, met een breden witteti
cn twee bruine bandtjes verfiert.
Num. 5. De zelve van ónderen wat. lichter oranje-geel gekoulour:.
Num. 6i Deze is ros- afch-werwig , met wie vermengt, ea
tWec fmalle bruine banden, waar vau de gieren wit als bcfoomc.
2yn<
Num. 7. Van boven kaftanjd-bruin, mei een.gelen bandt.omflingert.
Num. 8. Is de zelve van ondereni
Num. 9. Is wi : met geel geraarraert, en van boven met twee
donker- bruine- ba.nden'omkruk.
Num. 10, Is g e e l xwavel ikouleurig, inec lichc btuiii van. achf
teren.en over de vooren.bdchaditwt.
Num. 11. Deze is wit-, raej paars gemarmert, en van.boveni
met donker bruin befchaduwt.
Num. 14. Een fraai,gcbandeerde Alykruik-, metverfcheide
fnoertjcs als omwonden.
Num. J3. Een andere-r, uil-den'blaauwen , mee twee bruine
bandtjes.
Num. <4. Een grote wi t t e Navdhoorn, met ros-gelc banden
omkrult.
Numi 15.. Een andere, met zwarte en gele bandenHerlyk om?
f i n g t , waar van de vooren licht purperverwig zyn.
Num. ló. Is wi r , mee afch-g^ei overmarmcrt, en met don»
ker bruin befchaduwt.
N u i n . 17.- Klein lieh: blaauw flakhorontje.
Num< Ig. Een ander, met paars omringt en bcAifaaJawf.
Num, i9<
n