I
.; '! I. ji
R I L L - I I
SiiH:
Ii) =
l o a V E R V O L G van de B E S C H R Y V I N G
xii'ii r u T "" "" " " " behoorlyke dantbemiging voor die Ge
AViu. fchenk, naar den eifch, aftdeggen, zo veel te nieer zal ik my bevlyrigen, om 'Z
myn Hoogvorm, Begunffiger, en den verderen Liefhebberen, eene naauvrtef
m f t laaten volge'" onder 't oog te brengen. ik zal dan voor
De/t Nachtvünder met oranjegeele en zzuartgetekende Ondervkugelen;
behoorende tot de tweede Clafe der Nacbtvlinders*.
Kg.
Vermits de pracht en fchoonlieid van dezen Vlinder bell ffezien kan worden
wanneer hy de vier vleugels uicgebreid heeft, zo hebbe ik denzel.en, in de
ifte Flg. onzer XVIII. Tab. m eene vliegende geilalte afgebeeld. De beide
bovenvleugels, en zo ook het voorlyf, hebben meerendeels, inzonderheid aan
den buiienrand en by de inleding, (lechts eene afchgraauwe grondverwe Maar
hierbenevens zyn ze met zo veelerleie byzonder fraaie Witte, donkerbruine en
zwarte onregelmaatige vlakken, geflingerde , fcberpe winkelhaaken en linien
vercierd, dat het my genoegzaam onmogelyk voorkome, om 'er eene duidelvke
befciiryving van te doen. Even daarom hebbe ik des te meer getracht de
^atuurzelve, door myne naauwkeurige afbeelding, te doen fpreelien; dit heeft
my ten uiterfte oplettend doen zyn, om zelfs het geringfte llreepje en het kleinfte
puntje op het zorgvuldigile aan te toonen. Ik meene derhaive te können beweeren,
dat deze myne afbeelding, fchoon ze ook andere Viinders van deze
foort, ten aanzien der bovenvleugelen, niet volkomen mogte evenaarcn nochtans
aan het origineel, dat ik gevolgd hebbe, volmaakt gelyk zy.
3-
De beide ondervleugels hebben eene hoog oranjegeele grondverwe; waarii,
verfcheiden koolzwarte dwarsvlakken, van verichiilende gedaante en vorm raet
zaagswyze omtrekken, als zo veele ongelyke breede llreepen, gezien worden
die den oranjegeelen grond des te meer verhoogen. Het aehterlyf van diergely.
• Ir. Um S,ß. eJit. XII. S42. fp. 125. PM. NoSt. Itat Paran^mph,. de W.
fnuw Bntd By de L.rfhebbers ,s hy onder den Naam van Fmifcatu JVeßin-wirk ictend.
De Rups, waaruit hy voortkonit, wordt, nog geheel Hein, laat in den Herfft, en,
nadatiyoverwinterd heeft, in Mai en > , j volwafien, op de Eiken-en Pruinienboomen
gevonden. Zy gelykt, ( mtgenomen de grootteen de iets hooge Rugpen) veel na de erootte,
ranke, aardverwige Pinne-Ri,ps, np den Witten Doom, die de Hei Rif,!, in het l/le Dec
der Nacht,l,nders 2de Clafle, Tab. XV. .fgebeeld heeft. Zy verändert binnen een fttef
dat zy om Mch maakt. m eene Pop; en komt dan, na S i 7 weeken, in de gedaante vii dc>
fraaien Vlinder , Fig. I. en =. ten voorfchyn.
Miflchien ben ik nog in ftaat, om eene afbeelding van haare Rups en Pop in myne Byroegaelen
mede te deelen.
K l e e m a k I
BEB R U P S E N IN V L I N D E R S. 103
lyke Nachtvlinders heeft doorgaans eenerleie koleur raet de ondervleugelen, zo TAJ.
dat het, als dezelven helder of donker rood, of wel, gelyk by dezen, oranje-^
geel zyn, eveneens van koleur bevonden worde. Dan by dezpn is 't gantich
anders geileld; de koleur van 't achterlyf is hier roodachtig graanw, en komt
gevolglyk noch met de onder-noch met de bovenvleugelen overeen. Het voorlyf
of borfliluk, benevens de kop, is wyders even zo afchgraauw, als de grondverwe
der bovenvleugelen; waarby echter nog aan te merken (laat, dat de halskraag
eene blykbaare dubbelde zwarte bezooming heeft. Of nu deze Vlinder van
'tVrouwlyk oflWanlyk gellacht zy, kan ik met geen zekerheid zeggen; hoewel
niy het eerlle vermoedelykrt voorkome: want de Vlinder heeft, behalve de hairachtige
Sprieten, ook nog een tamelyk dik onderlyf; dat echter eenigzins fpits
ten einde loopt; het welk aan andere Wyfjes-Viinders gewoonlyk niet gevonden
wordt.
s. 4-
Wanneer deze Vlinder raet geflooten vleugelen zit, die dan eene horizontaale
Hgging hebben, en niet, gelyk by veele anderen, nederwaarts hangen, zo heeft
hy de gedaante van onze atie pig, cn in die geftalte hebbe ik denzelven ontvangen.
In dezen ftand ziet raen ook vier van zyne zes pooten, dewelken
bruin en wit gevlakt zyn. Veelligt zai die iemand doen vraagen, hoe 't my
mogclyk geweert zy, de ondervleugels van dezen Vlinder af te beeiden; daar iic
dezelven nog nooit te vooren gezien had, en de tegenwoordige my met geJlooten
vleugelen ter hand gekomen was? Met de beancwoording dezer vraage zal ik de
eere hebben van aan te toonen, hoe men de vleugels van een gedroogden Vlinder,
al was hy nog zo oud, niet alleen van elkander fcheiden, maar *er ook
eene geilalte naar believen aan geeven könne. Ten dien einde moet men een
plankje hebben, 't welk iets langer en breeder is dan de Vlinder, en teffens zo
dik, dat men 'er een langkwcrpig fleufje in maaken könne; 't welk zo diep moec
zyn, dat *er het lyf van den Vlinder ter halverwege in liggen möge. Op die plankje
ofbordje lleekt men dan den Vlinder met eene fpelde vaft, vervolgens keert
•men het plankje met den Vlinder om, en fielt het zelve over een potje met laauw
wacer. Men laat het dus een nur of vier ftaan, om de vleugels en derzelver
inledingen, door den waafiem van 't warm V^ater, zodanig te laatcn losweeken,
dac men dezelven niet alleen bekwaamlyk uitbreiden, maar 'er ook de begeerde
geilalte en ligging aan geeven könne. IntulTchen moet men wel zorg draagcn»
dar het Wacer niet te heet zy; aangezien 't alsdan den Vlinder befchadigen zou.
Om nu voorcs den Vlinder, ofeigenlyk dcszelfs vleugels, na de uitbreiding, in
die gedaante, waarin men ze geplaatfl: heeft, te doen blyven, moet men ze aldus
voorzicluig met fpelden op het plankje vaillleeken. Men hecht aan deze
fpelden onder of boven, een klein klompje week Wafch,- om ze door dat midclei
op het plankje vall te drukken: doch die Wafch moec niet aan de vleugels
Taaken, om denzelven niet te befchadigen. Een Vlinder dus behandeld is na
twee of drie dagen opgedroogd, en behoudt dan voorts beftendig de begeerde
geilalte. O 2 §. 5 , Nu