I N L I
F T R
M
Î 4 V ERVOL G VAN DE B E S C H R Y V I N G
î .
TAB. IX. De beide Poppen dezer foort, welken ik, als gezegd IS, van FraMrt om
Ving hadde„ d.egdtalcein de maand ^pri l , kor: m elkander, a a X ^
alzo de eerlle den 23 en de laa.fle den 28, de Rupfenhuid in de brfune S ' .
penhn.d veranderde. OndertuiTchen had de reize van 28 niylen, die eerTfe
ze ontving, hadden moeien afieggcn, liaar geen de minile fchade loeilebia«-
want nadat ze pas vier weeken ouder waren, kwam 'er de lang geweniche
Vlinder uit te voorlchyn; ce weeten, de eerlle den en de andeie den 1
Mai. Aihoewcl nu het genoegen, 't welk hui,ne eerlle uitkoraft in'mv verwekte
eemgzmsverrainderde, toen ik zag, dac ik Hechts een n,y bekenden V l S
verkreeg, ZG was het my eehter lief; om dat ik n,y nu in (hat bevond, de voN
ledige befchryvmg van ecn Inf.a, dat miflihien aan veelen tot nog ¿nbekend
geweell is, den Lielliebberen mede te deelen. ^ onoeKena
S. 6.
Deze, om zyne verfcheiden en eierlyke tekeningen, met recht fchoon te noe-
F.,.. 4. men Vlmder hebbe ik m de 4de Fig. met gellooten, en in de jae Fi.,, met
mtgebreide vleugelen, of wel Wiegend, afgebeeld. De eerlle toont onl da
-- deze Vlmder zyne v eugels niet zo zeer afhangend, als wel vlaklynig draan • da
zyne pooccn bleek brumgraauw zyn; en dat zyn verheven borftlluk , achter den
dubbelenkraag, eenebyiondere, dubbele, opgeheven verhooging heeft." Doch
deze verhoogmg befpeurt men niet altoos aan diergelyke Vlinderl. Gemerkt dezdve
alleen bellaat uit een ciigt by elkander gevormd, lang hairvormig vederftof:
p l y k 00k dat IS, het welk het gantfthe overige deel van 't borlllluk bedekt, zo '
kande Vluidcrzelvezulksligtlyk inwanorde brengen, of affchaaven. De wederzydfche
oogen 1 laan in een fluweelbrninen grond, en zyn zelven van eene
diergelyke, doch bleeker koleur, e„ zonder glans. De beide hairvormige Sprieten
vertoonen zieh roodachtig- bruingeel. ^
§• 7.
PiT . Í on^™ Vlinder befchryven, waartoe ons de <<I=
S. kan dienen, als waarin de vier uitgebreide vleugek, mitsgaders het Achierlyf,
onder t oog komcn. De beide bovenvleugels, welken, wegens de meniffvuldige
vercierfelen, den ondervleugelen verre overtrefFen , hebben , aan den
buitenllen of aehterllen rand, omirent eene diergelyke uitfchulping als de Vlinder
™n de Linden - Rups in het eerlle Deel, eerlle Clafle der Naditvlinders, op
Tal'. II. afgebeeld; doch de rand van dezen is, naar den uiterften hoek toe,
bykans tot over de helft, nier verfcheiden tandfpitzen bezet. Wyders ziet men
aan dezen rand, een bruinichtig oranjegeelen Zoom, die met eene ledere zwartè
lime, als met een tederen omtrek, zo binnen-als buitenwaarts, geboord is. Op
de
BEK R Ö P S E N EN V L I N D E R S. 55
dezen Zoom volgt een breede, heldere grond, die ten deele in 'C roodachtige en Tau.IX,
ten deele in 't okergeele valt. In denzelven ziet men verfcheiden olyfkoleurige
(Ireepen, die nu llangvormig, dan tandvormig, dwars door den vleugel loopen;
zommigen ilaaff dubbel, anderen drievoudig by elkander, en ettelyken loopen
zodanig in een, dat ze te zamen eene vlak uitmaaken. Aan dezen helder-okergeelen
en als geflingerden grond , grenfl: eene groote befchouwenswaardige
koperroode vlak, welke nagenoeg een driehoek vertoont; en Wiens fcherplle
hoek zieh naar den achteiflcn rand uitllrekt; die ook de gantfche fmallle helft
des bovenvleugels bellaat. Voorts hebben, gelyk deze koperroode vlak buicenora
niet eene zeer fmalle zwarte linie, als met eene bezooming, geboord is, de ia
dezelve ftaande kleiner, deels heldere, deels donkere vlakjes mede haare heldere
en tedere omboordzels,- die verfcheiden byzondere trekken vertoonen; welken
beter in de af beelding te befpeuren, dan te befchryven zyn. Naall deze
driekantige vlak is de overige grond, naar den kant der inleding, meerendeels
bleekrood, of genoegzaam roozenrood; en daaraan hechtzich, aan den binnenrand,
eene byzondere donkere hoekvlak, die, omtrent het midden, in eene
heldere en bykans graauwe olyfkoleur verdwynR Van daaraf loopen 'er eenige
gcllingerde dwarslinien door den roozenverwigen grond; naby den omtrek van
de middellle vlak ; ook zyn 'er nog drie zodanigen , naby de inleding dezer
vleugelen, te zien: en hiidden tiilfchen die verfcheiden linien ftaat, in den roozenverwigen
grond j een klein donker puntje.
De ondervleugels hebben weinig of genoegzaam geene cieraaden. Biiiten den
oranjegeelen Zoom van den achierflen rand, welke, ten opzichte van zyn dubbei
zwart boordzel, dien der bovenvleugelen gelyk is, doch hier niet tot aan 't
einde van den rand naar 'i lyf toe uidoopt, is de witte en roodachtig blinkende
grond flechts met ettelyke doorloopende en vlakgeflingerde dwarslinien, van eene
graauwe koleur, en met eenige in de lengte getrokken äderen, doortoogen. De
bleek bruinaehtig-graauwe koleur van 't vooriyf, of borlllluk, fchync ook den
grond van 't achterlyfce overdekken; alleenlyk is ze hier wat donkerer, en aan
deszelfs beide zyden ziet men een iets verheven wrong van eene roode koleur;
waarin zo veele afdeclingen gevonden worden, als het achterlyf leden of ringen
heeft.
H a -Di
' . I g : '