Fig. •
Lea.
b. c.
¡•'¡S- 3-
in 4.
68 V E R V O L G VAN DE C E S C H R Y V I N G
S. 3-
:i Na dat ik dezen Idomp, geduureiide vjf dagen, veelmaals bcfchoinvd had
befpeurde ik eeno gantsch byzondere veranderiiig aan denzelven. Ter plaatfe
ahvaar hy, op de bovenviakte, in 't midden, naar de leiigte, door eene verdieping
als verdeeld fcheen, kwaraen uit dezelve aUengskens, in eene dubbele rci
verfcliciden langkwerpige eironde Bolletjes te voorfchyn. Ze llonden digc aan
elkander, hadden allen eenerleie lengce en gedaante; cn uit dezelven kroopea
wel dra, hier en daar, kleine leevende Schepzeltjes. Men ziet dit alles duidelyk
in de ade Fig.; alwaar ons tuffchen de Letters a. a. de beide reien der opgekomen
eivormige Bolletjes vercoond worden; en by b. c. d. de kleine Schepzeltjes
die 'er uitgekroopen waren, en niet anders zyn, dan jonge Wandclende-Bladeni
welken anders ook Nantes genoemd worden. Zodra zulk een Schepzeltje uithet
E i gekroopen was, liep het, niet minder fnel dan eene Mier, weg, gelyk men
by e. befpeurt; en het ledige vlies van 't Ei , te vooren geel zynde, was nu
gantsch wit en doorzichtig, gelyk eene Blaas. De oorzaak hiervan is, cm dat
alle jonge Wandelende Bladen, in 't begin, fchoon Oker-of oranjegeel zyn.
Maar deze koleiir verändert, binnen een half uur, in eene bruine^ "als te zien is
in de Fig. ; cn wordt vervolgens gantsch bruin, gelyk de ^de Fig. aantoont.
' E r verliepcn ondertulTchen wel drie dagen, eer alle de in dezen klomp zittende
Wandelende - Bladen uitgekomen waren; ieder dag telde ik 'er by de twintig
i l u k s ; zo dat ik 'er eindelyk wel zeilig uit kreege.
§• 4-
Deze jonge Schepzeltjes vertoonden zieh in 't glas, in 't welke zy huisveilen,
en dat van boven met een papier bedekt was, zeer onruHig; ze liepen in 't zelve,
even als Mieren, welken zy in grootte en geflalte meeftal gelyk waren, nu herwaarts
dan derwaarts; en Helden alle poogingen in 'twerk, om'er uit te ont-
Ihappen. Het duurde wyders niet lang, of ik wierd gewaar", dat ze elkander
aangreepen; dat de zwakften het zochten te ontvluchten, en dat de een den
anderen zelfs oppeuzelde en verteerde. Hierop begon ik te denken, dat de
honger hen nnifchien tot Moorders maakte; 't welk my deed nagaan, op hoedanig
eene wyze, en waarmede ik ze voeden zoude. Beil kwam het my voor,
zulksmet kleine Mieren te beproeven:ik ging ten dien einde in mynTuint j e achter
't hüls, vong 'er ecnigen, cn wierp ze in 't glas. Doch, zie daar myne hoop
geheel verydeld! Myne jonge Infeften namen terllond de vlucht, even als eene
kiidde Schaapen voor den Wolf. Hijn gantfche huisgezin fcheen in de uiterlle
verwarring; en ik zag zelf ook eindelyk, dat ze van de Mieren vervolgd, en
dood gebeeten wierden. Intuflchen was ik 'er ten hoogile over verwonderd,
dat deze jonge Wandelende - B l aden, die tot heden toe geene andere Schepzels,
dan huns gelylten, gezien hadden, hunne natiiurlykc Vyanden zo terllond ken-'
(ien; hoedanigeii, gelyk ik naderhand pndervonden.hebbe, de jVIieren wezenljk
zyn,
D E R R U P S E N V L I N D E R S.
j y i i ; gemerkt ze zelfs het grootile Wandelende-Blad aanvallen en om hals bren-Ti j . XJt'
sen' By deze gelegenheid zag ik my genoodzaakt, om myne jonge Wandelende- ,
Bladen, hoe eer hoc beter, van de Mieren te verlolfen. Dan toen dit gcfchied
was, befpeurde ik, dat ze niet aflieten van elkander te vervolgen; 't wel k my
deed bcfluiten, om ze van eeii te fcheiden, en ze by 10 of 12 in byzondere glajen
te doen. Hierin gaf ik hun eenige zogenaamde Bladluizcn tot fpyzc; want
ik had opgcmerkt, dat ze voor de in de kanier omzweevende Vliegen en Mugren,
die ik hun gaf, als vreesden; vermoedelyk om dat ze te groot waren.
Aanrangklyk fcheen het met de Bladluizen beter te gelukkcn : dezen willen zy,
niet hanne tedere vangklaauwen, op eene liftige wyze, te vangen, en ze atcq
dezelven ook (iiiaakeljk op*. Buitendien zag men ze doorgaans in zodanig
eciie gellalte, als 'er een in de s'ie Fig. vertoond wordt. f/ j . 3. ,
s. 5.
Alhoewel ik hun nu het noodige voedzel vlytig vcrzorgdc, nioeil ik nochtans
oiidervinden, dat ze elkander wel haail weder op nieuw vervolgden ; des het niy
toe fcheene, dat ze niet zo na te zamen niogten of konden blyven. Hierop befloot
ik, dewyl ik 'er dagelyks meer cn raeer verloor, dezelven in vryheid op de
Bloemknoppen in den Tuin te laaten kruipen. Zo dra had ik ze aldaar niet gebragt,
en de glazen, in welken zy.beilooten waren, geopend, of zy kroopen ia
alleryl uit dezelven op de Gcwaifen ; verilrooidcn zieh, binnen een half uur,
dermaate van elkander, dat ik lang zocken raoelle, om 'er een van weder te
vinden; en des anderen daags was 'er, om zo te fpreeken, geen ftap noch fpoor
meer van te ontdekken. Ik vlcide my in 't eerll nog al met de hoop, dat ze,
wat grooter geworden zynde, my wel weder onder 't 00g zoudcn komcn ; uit
dien hoofde zag ik 'er ook nog al menigmaal na om, maar alle myne moeite was
cn bleef verlooren; doordien ze veelligt van de Mieren gcdood,-of van de Vogelen
weggcroofd, of, op cene andere niy onbekende wyze, omgekomen
waren.
Vermits, gclyk ik boven aangeduid hebbe-, binnen drie dagen, naar myne
jneecing, alle de in den klomp zierende Jongen uiigeki'open waren, dewyl ik 'er
PP
* De Baren van Buel, in §. i. aanpehnaU, bceft opgcircrkt, ciat dit Diertje cvenvicl jitet alle
foonen van Biadluiicn voor Hcf ncenitj maar dat het> onder eene fooit van zwarte Bladluizen
vau de Vlieiftruiken, (tc Weneu Mauquen genaamd,) de kleinen cn cngcvleugcldeii alkcil
Terkieth Het ichynt dat dezen het zelve bell fmaakenj dan 't necmt ook Miiggm en MceU
v/ovmen voor lief. Vermit^; ik het gcluk gehad hebbe, van einige lodanige Mantei uit tet
. Ooftenrykiche leeveildig raagtig re werden, kan ik 'er by aanmerken, waargcnomen te hebkcilj
tiac ay de kleine Spriiigkhr.antjes, die ik hun gaf, zeer greetig aanpakten en vertccrdcn.
IFäs Deel. \ße Siuk. K K L E E M A Ii N.
Ii' 1)
I I' '
IIT'-RSII':;
I I L F
J;';' i