I '
•m
'fi.ÜJ
..'Mi:
44 V E R V O L G VAM DE B E S C H RYVIN G
Tab. v i l bezoomd is; die zieh naar den buitenkant zodanig vereenigen, dat ze byna fpitze
cn VIII. uitlleekzels vertoonen. Aan de beide onder- of aclitervleiigelen is inzonderlieid
op te merken, dat ze, beliaiven de veifcheiden zwarte u-ekken en cieraaden, in
den geelen grond llaande, nog, in de binnenlle rei der Zwarte iiitgepunie vlakken,
niet vyf lioogroode ea even zo veele daar aan grenzende blaaiiwe vlakken
proiiken; en dat 'er, aan den voorften rand, ook nog eene enkele roode vlak te
zien is. Het eenigzins iiairige lyf van dezen Vlinder is, aan zyn voorfte deei,
zwartgraauw; en raet meer hairenbezet, dan aan 't acliterfte; 't welk iets helderer
van koleur is, en achter aan zyne zevende afdeeling eene geelachtige bezooming
heeft. De beide voor aan den kop te zamen zittende Ipitzen zyn helderer,
dan hy zelve; de oogen bruin, en de beide Sprieten, gelyk by alle
Dagvlinders, aan 't uiterile einde, met een kolfje voorzien, 't welk hier half
zwart en half geel is.
§• 4-
In de andere Fig., welke onzen Vlinder in eene zittende geftalte vertoont,
met boven zieh te zamen gevoegde vleugelen. können wy derzelver ondervlakte
befpeuren. Aan dezen is de grond der bovenvleugelen minder geel en bleeker,
dan op de bovenzyde; inzonderheid oratrem den buitenSen rand; alwaar hy
allengskens witter wordt; doch in de ondervleugelen is dezelvo nog helderer,
en omtrent geheel wit. In de eerllen ziet men ook, in de zwarte dwarsvlakken,
eenige kleine hoogroode, van welken op de bovenzyde niets te befpeuren is," en
de dubbele rei der zwarte flingerlinien heeft eene oranjegeele vulling, welke in de
hoeken iets donkerer uitvalt; doch de aderen in deze vleugelen zyn, even als op
de bovenzyde , zwart. De zwarte vlakken, trekken en punten, in den helderen
grond der onder-of achtervleugelen llaande, zyn, byktins, gelyk aan die in der*
zelver bovenvlakte; doch mec dat onderfcheid, dac hier geen ééne blaauwe vlak
te zien zy, maar meer rooden; inzonderheid ter piaatze, daar deze vleugels aan
't lyf hunne inleding hebben; en de diep uitgefpitlte randbezooming, uit eene
dubbele zwarte üingerlinie beftaande , is oranjegeel gevuld. Eene diergelyke
koleur vertoont zieh ook • tulTchen de driehoekige roode en zwarte vlakkenen
Dm de, byna in 't midden ñaande, drie zwarte' en langkwerpige Ilreepen. Bovendien
heeft deze ondervlakte van onzen Vlinder hierin nog iets byzonders, dat het
voorfte deel van 't lyf, benevens de bovenfchenkels der zes pooten, insgelyks
met fchoone hoogroode vlakken vcrcierd is. De zes yolledige pooten geeven te
kennen, dac deze Vlinder onder de tweede Claile der Dagvogels behoort; nadcmaal
die der Eerile ClaDe flechts vier pooten hebben,
S-s.
Zo begeerig als ik nu ben, om ook de Rups van dezen zeldzaaraenDagvlinder
te kennen, zo sveinig hoop is 'er op; gemerkt ik dit Vogeltje maar ééns gezien
hebhc,
Df.R R U P S E N EN V L I N D E R S. 45
hebbe, gedtmrende al den tyd, dat niyne bezigheid in 't onderzoeken der Infec-Tau. VII
ten bcilaan heeft; zynde, terwyl ik dit fchryve, bykans l6 jaaren; trouwens
ttie weet, of dezelve my niet reets bekend zy; want
De okergeele en kaneelbruine N a c h t v l i n d e r , met vki\
oogvlakken, ivaarin een zonderling wit teken is, behoorende
tot de tweede Claß*,
dien wy in de 31!= en 4<ie onzer VllinTab. zien, ontflaat altans uit enmiig. 3.
Rups, die ik reets in het derde Deel myner Hiftorie der Infeden bekend gemaakt4-
hebbe,- 't welk ik nu eerll federt onlangs ontwaar geworden ben. Ik was naamlyk
bezig in het doorbladeren van 't elfde Deel der in 't Hoogduitfch overgezette
Abhandlungen aus der Naturlehre &c. van de Koninglyke Academie der H^etenfcbappen,
door den beroemden Heer K'ä s t h E R, en daarin vond ik den boveni'emelden
okergeelen en kaneelbruinen Vlindei, welke reets voorlang inmyne
Verzameling der Infeften geweeft was; benevens zyne Rups en Pop, door den
Geheim-Raad, Heer F u e d r i k Kaben , naar zyne gantfche Verandering
befchreeven. De daar bygevoegde afbeeldingen gaven niy, fchoon ze niet zeer
iBtuurlyk uitgevoerd waren, wel dra te kennen, dat de Rups, waarin de Vlinder
verborgen ligt, dezelfde is, die ik, benevens de Pop, op de LXVIIIüe Tab.
van myn derde Deel, in de iUe, aäe, en 4dc/¿g. onder 't 00g gebragc
hebbe. Hierby ontdekte ik teffens uit de befehryving van den Heer Geheim-
Raad, dat deze Rups, nog klein zynde, 'er gantsch anders uitziet, en even dezelfde
is, die in myn derde Deel op Tai . LXX. Fig. 4. a. in haare natuurlyke
grootte, en Fig. 5. a. in eene meerdere grootte afgebeeld is: als mede dat zy,
eer zy haaren volkomen wasdora bereikt, nog driemaal verändert. De Heer
Geheim-Raad K a b e n noerat haar de Bladrups aan den wilden Appel, Boekenen
Doornboom. Ik hebbe dezelve, in haaren hoogllen ouderdora, op de Wolle-
Wilgen gevonden; doch de Begunftiger, die my de afbeelding, op niyne Tab.
LXX. voorkomende, welke haar, om zo te fpreeken, nog in haare kindsheid
vertoont, toezond, heeft ze op een Berkenftruik gevonden; waaruit op te maakcn
is, dat ze zieh van alle deze GewafTen tot haar voedzel bedient. Hierby
hebbe ik nog te melden, dat my onlangs, door een Vriend uit Frankfort, een
groot kenner van Infeclen, bericht is geworden, dat men deze Rups, wanneer
zy voKvaflen is, niet altoos groen, maar zomwylen ook vleeschverwig aantreft.
J. 6. Raa-
De Heer Unnaus noemt hem in S j f . Nat. pag. .811. f p . 8. fbal. Attac. Fan. De Hapgduitfche
Lief hebbers heeten liem de Nagehlak en Leiäekker. Hy heeft waarichyniyk geeile
andere Rups, dan die te vooren in het IlMe Deel op Tab. <5S. Fig. I. en vervolgens op
Tab. 70. Fig. 4, a. en Fig. 5. a. afgebeeld is.
IVde Deel ,\ßc Stüh. K L E E M A K
S v
—