= -I
TA».
X X I .
Fig. 2.
UÖ VERVOLG VAN DE B E S C H R Y V I N G
s. 5-
De begeerte, met welke ik denzelven te geraoet zag, liet my niet langer dan
10 dagen ruft; deze verloopen zynde, zochc ik niyne Rups weder op; ora te
zicn, of ze reets in eene Pop veranderd wäre, en hoe dezelve geftcld mogte
zyn. Nadatik, raet alle behoedzaaniheid, de aarde oingeroerd liad, oncdekte
ik werklyk eene gezonde eii volmaakte Pop; aan welke echter niets byzonders
waarteneemen was; naderaaal zy, zo wel ceti opzichte der koleure, als gertalte,
met de andere Poppen myner tweede ClalTe der Nachtvlinders, volkomen over
cen kwam. Zy lag in eene door de Rups vervaardigde behuizing, en wy zien
de Pop zelve in de 2Je Fig. afgebeeld. Haare kolenr is beider bruinrood; haare
geftalie dik en ftomp; en ze heeft van achteren eene nederwaarts geboogen
ilaartfpitfe.
6.
Wanneer ik deze Pop, zo naauwkeurig als inogelyk was, afgebeeld had,
bra<»t ik dezelve voorzichrig weder in haar.voorig verblyf, of behuizing. Dan
het°was my niet mogelyk, haar in de aarde zodanig een zindelyk Verblyf te vormen,
als dar, waaruit ik ze gencmen, en 't welk ik eenigzins vcrbroken had;
vooral kon ik niet verhinderen, dat er eenige aarddeeltjes in bleeven; en du;
nioell ik haar, in de vreeze, dat dezen haar nadeelig mogten zyn, aan haac
noodlot overlaaten. Toen ik, acht dagen laater, het Glas haarer bewaaringe
eens weder bezichtigde, zag ik de Pop, tot myne grootlle verwondering, op de
bovenvlakte der aarde liggen. Ik befloot terftond, dezelve anderinaal te faegraaven,
gelyk ik deede ; en , na verloop van drie dagen, niyn Glas weder befchouwende,
vond ik haar op nieuw op de bovenvlakte der aarde liggen. Dit gezicht
fpoorde my aan, om ze nogmaals onder de aarde te dompelen; en wel om te
zien, of deze Pop in ftaat wäre, zieh zelve van onder de aarde naar boven te
werken; of dat'er eene andere oorzaak, dan myne nieuwsgierigheid, van was.
Toen zy hierop, den volgenden morgen, ook weder boven de aarde lag, hield
ik mv overtuigd, dat ze zichzelve uit de aarde naar boven will te werken;
doch' voor ditmaal, lag ze alleen niet haar voorlyf boven, en raet haar onderlyf
nog onder de aarde. Voorts kwam ze, hoe dikmaals ik haar weder onder de
aarde bragt, door haare eigen beweeging, telkens wederom te voorfchyn; wejh.
ilve ik haar eindelyk in die geftalte Bete liggen. Onderraflchen kwam 'er de
Vlindcr eetil in 't volgende Voorjaar uic te voorfchyn.
7-
By deszelfs ontdekking begon ik berouw te krygen, van de zorge en moeite,
die ik aan de naauwkeurige opmerking van de Rups en Pop belleed had; want
ik vond my in de hoop, van een zeer fchoonen Vlinder te zullen krygen, Wlig.
3. droogen. Ikvenoone denzelven in de 3^= Fig. in eene vliegende gedaanter^offl
R U P S E N EN V L I N D E R S. 117
liera wvders noü in eene zittende geflalte aftebeelden, oordeelde ik overbodig; TM.
nniTs^tzyTc^vleagels, gelyk mier anderen van die ClaiTe, lanp het ly neder- ^XI.
waarts hangc-nde, d,aagt. Zyn dik voorlyf, en de beide bovenvleugels, hcbben
eene flechte bruinachdg-graauwe grondverwe; die, aan den kant der inled.gmee
des bovenvleugels, iets nieer in 't donkerbrnme valt. Op de hoofdader, aan
to voorflen rand, zier men ccn iets heldercn okergeclen ligten ftreep; en de
buitenrand dezer bovenvleugclen is met een breeden donker okergeelen Zoom
voorzien; welke zieh, door eene zwarte linie, van den ovengen gTond afzondcu
In den grond zelven belpeurt men geene andere cieraaden, dan dat de
voorfte rand zes of Zeven zwarte dvvarsvlakjes heeft; cn dat de vieugels, m t
midden, met eenige kromme, tcn dcele ringvormige trekken, getekend zyn.
De ondervleugels, daarentegen, hcbben alleen eene heldere, of bleekgraauwe
crondverwe, eenigzins met okergeel vermcngd; en de aderen, door depn
grond loopende, zyn, zo wel als haare takken, zwart. Voorts zyn de onderilcu'
els evenals de bovenften, aaii den buitenrand, met ccn breeden okereeelen
zoohi voorzien; welke echter iets helderer, en insgelyks door eene zwar.
Fe linie'van den grond gefcheiden is. Het achterlyf van dezen Vlinder heeft
meeftal eene donker okergeele koleur; doch de overdwars loopende verdiepmgen
der ringen of leden vallen meer in 't graanwe; terwyl de wederzydlche lidsvvyze
verheven vederftofjes, gelyk ook de Sprieten, bruinrood zyn.
IL De kleine zwartlruine en kortbairige Rops, met den
roodgeelen ruggeflreep, en wittebezooming ter wederzyde;
benevens haare verandering in een »ngemeen aardigen
Vlinder: behoorende insgelyksm de tweede Claße
der Nachtvlinders *.
I.
Deze aardige Rups, afgebeeld by Letter a, wordt in de Maand Mai, meerendeelsop
de aarde, van verfchillende grootte en ouderdom, hoewel niet meni^
vuldig, en ook maar zeldcn gevonden. Ik hebbe 'er, in den jaare 1756,
eenigen van mynen meergenoemden Vriend mt Frankfort ontvangen. Haar
voedzel beftaat, volgcns zyn bericht, in verfcheidenerleie Loof en Kruid; als
in Averone, Eikenloof, fpitze Weegbree, enz. Met dit laatfte alleen hebbe
ik deze foort van Rupfen, tot aan haare Verandering, gelukkig opgekweekt.
Haare grootfte lengte beloopt naauwlyks een duim; en de door diepe inkervingen
van elkandcr afgefcheiden ringen van 't lyf zyn nagenoeg allen van eenerleie
IVäe Deel ifle Stuk. Q dik-
In Lwn. S}ft. Nat. edit. XII. fS- S3I. fP- 7S- nal. B. hcet by Crmmica, of Smep.
KLEEWAKK.
m ú
flílffsr í : ;;:^f: I
¡»•I
Il
i í tlüi
í ü y K L