-Ulljl:»
148 VERVOL G VAU DE B E S C H R Y V I N G
T a s . deze prachc en dat cieraad niet, om de Vleermuizen en andere Roofdieren toE
XXVII. zieh te lokketi; want dezen, op buic uicgaande, en dien becrappeiidc, zien *er
geenzins na, of dczelve l'choon of flechc van koleur zy. Zouden die Vlinders
dan 00k niilTchien deze cieraaden om hun zelfs wille beziccen, om > daiir ze des
nachts zecr Icherp ziende zyn, elkander, tcr voortplancing van hun gedacht op
te zoeken, en des te gereeder le können vinden? Ik voor niy ben ten niinfte
niet vreemd van te denken, dat de Vlinders, of fchoon ze, door middel van
hunnen fcherpen reuk, elkander wel weeten te vinden, elkander nochtans voornaamlyk
erkennen aan hunne Leverei, waarniede de Alwyze Schepper ieder
f o o r t , jaailyks, op nieiiw bekleedt*.) Doch laaten wy ons bepaalen ter befchouwinge
van onzen tegenwoordigen Viinder, welks Rups niy thans nog onbekenci
is. Het komt tny echter voor, dat men wei gegrond mag Hellen, dat hy uit
e e n e met digte hairen bezette Beeienrups gebooren werde. Alle de my bekende
zulke diklyvige Nachtvlinders, dezer Clafle, die met roode of geele ondervleug
e l e n , en met bruin of zwart gctekende bovenvletigelen pronken, hebben toch
een evengelyken oorfprong. Dit toonen ons die genen, welken in 't Eerfte
D e e l , tweede ClafTe der Nachtvlinders, Tab. 1. X. XLllI. en in het Derde
D e e l , Tab. XXXIX. Fig. i. 2. benevens de Rups in dit Vierde Deel , Tab.
IV. Fig. 4. en de befchreeven Vlinders, die Tab. XXIV. voorkomen, duldelyk
genoeg aan. Mogelyk sal de tyd leeren, dat ik hierin niet gemift hebbef.
s . 3-
Fig. T. In de ifle J^'ig. onzer XXVIlf^e Tab. zien wy dezen Viinder zittende, met
geflooten vieugelen; waarby men het minile van zyn cieraad gewaar kan worden.
De fmallc bovenvieugels fchyncn hier eene wicce grondverwe te hebben;
welke met vyf of zes zecr byzondere golfachtigc, brandzwaire dwarsllrcepen,
van onderfcheiden breedtc, doortoogen is. Een dezer llreepen aan den achterilen
• Zoudc niet wel de wyic Schepper, met die menigvuldigc fchoonhcden. waarmcde dit, anders
in veeler Meiifchen oogen gering fchynend, Schepiel, zp liitmuntead vercierd is, bedoelcD,
den Mcnfch, om wiens wille doch alles gcmaakt is geworden, het geene gemaakt is, hier
door tot verwondering over zyne Werken, en vcrccring van Hcm , optewekken? Gccn verrtandig
Mcnfch immcrs kan lo ongerodig lyn , dathy.op het bcfchouv/cn van zulke menigvuldige
fchoonhcden, niet in eene vcrgenoegde verwondering komen loude. Het moet hen
natuurlyk, als fpottende, over lynen evenmenfch dofn grinilachcnj cn hy kan ¿ich niet wci
onthouden van met den Godlykcn Dichter uitteroepen : de Werken des Heereu lyn grooti ly
worden gezogt, van allen die 'er luii iu hebben!
K L E E M A N N.
f De Heer RSfel hsdr. zig zekcrlyk hier in niet Tcrgift; want de Rups, waaruit deze fchoone
Nachtvlinder zieh ontwikkelt, is werklyk eene digt met hairen bezette zo gcnoemde zoort
van Becrcnrups> waar van men wel eene byzondere Clafle zou kunneii miaken, als men 'er
luil toe lud, om de ClaiTe van dc-e Schcpzelcn te vermeerderen. Ik iieb deze Rups, benC'
yöjs haare Pop, in m/nc ßyyoegaclen op Tab. XIII. Ffg. i -4, voorgefteld.
K l e e m a n n .
DER R Ö P S E N EN V L I N D E R S . ' 4 9
'iien of buitcnrand is tamelyk fmal en ongelyk. Op dezen volgen twee lets bree- Tab.
der l l r e epen,we lke n tegen over elkander Haan, des zy zieh vertoonen, als of'^^""-
z e , door die verdeeling, een zelfden oorfprong badden. Daar op volgen twee
naby elkander aaande, die genoegzaam het raiddeldeel des VIetigels inneemen;
waar o p , na eene bteede tulTchenwydte, niet verre van de inleding een fniailer
ftreep te zien is,- en by de inleding, alwaar de vieugel op zyn fmallle, en aan 'c .
Voorlyf vaft is, ziet men in eene zwarte vlak drie witte punten, in de gedaante
van een klaverblad. OnderttilTchen zyn alle deze zwarte vlakken of ilreepen aan
den oratrek roodaehtig geelbruin, en in den Witten grond verdreeven; zo dat de
VIeugels als verzengd zyn, en brandvlakken fchyntn te hebben. Doch het
Dorlllluk of Voorlyf, de Kop, de Sprieten, en de zcs Pooten zyn gantfch
z w a r t ; terwyl de invoeging of verdieping des kops en van den halskraag fchoon
karmynrood is.
S. 4-
Wanneer deze Viinder zyne vieugelen vervolgens uitbrcidt, danmaakt hy eene
veel prachtiger vertooning, als uit onze sie iig. blykt. In die geftalte krygtK^. j.
m e n , behalve de karniynroode ondervleugelen, ook het dikke achterlyf te zien,
dat met die zelfde koleur vercicrd is; en in beiden wordt die koleur door ver-
•fcheiden koolzwarte vlakken zeer verhoogd, Raakende de ondervleugels, dezelven
hebben ieder, buiten de fraalle franjeachtige bczooming, in hunnen
hoogrooden grond, drie ongelyk breede dv/arsllreepen of vlakken,- waarby
nog aan den voorften rand eene iets fraaüer en Ipits toeloopende vlak, en aan
den binnenrand een klein puntje gezien wordt Midierwyl hebben alle deze
llreepen eene tedere, en eenigzins heldere menieroode bezooraing*. Op he:
midden der bovenvlakte van het dikke achterlyf, befpeurt men niet alleen eene
rei groote aan elkander hangende, byna driekantige dwarsvlakken; niaar men
ziet%r ook eveu zo veel aan ieder zyde,, welken echter niet zo groot, cn raec
de eerllen, door een fmallen tuflchen de ringen doorloopenden dwarsllreep,
vereeni^d zyn. De beide laatlle leden van 't achterlyf vtndt men volkomen
zwart; en het voorlte gedeelte van 't borlilluk is, byna tot op de helft, o p eene
zonderlinge wyze zwart gekoleurd. De beide Sprieten van dezen Viinder zyn
eenigzins vedervormig; maar, gemerkt de Vogel , naar welken ik myne afbeelding
gemaakt hebbe, een Wyfje was, gelyk het dikke achterlyf te kennen
g e e f t ; zo is, Bit kiachte der gelykvorniigheid, welke tuflchen de overige foorten
d'ezer ClaiTe gevonden wordt, ligt te befluiten, dat die van 't Manneije
veel breeder zyn.
• Men merke hier omtrent nog aan. liat alle Wyfjes gcen geljk aantal, nocli allen even zo
groote iwatteplekkcn, in de hoogioode ondervleugelen hebben, als de Rofelfehe afbeelduig
aanwyll. Daarbenevens is ook,aan het met de breede Voelhoornen voorziene Mannetje, her
roode in de ondervleugelen zo hoog cn leraidig niet, maav veel helderer en blceker.
m f Ded.ips Stüh. y kLEEMANKI
i i '
1 « m
[511 Ii „
' i ' i