i S 6 V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
TAÜ. „geel en purper van koleur. De rtaarc vcrtoont zieh achter, naar den katiE
XXXIV. ^^ van 't lyf, roodachtig, (of eer oranjeverwig;) van vooren wipchrig-geel,
„ e n , zo als de gantfche Rups, gefpikkeld. Eene ontelbaare menigte witte
„ vlakjes bedekkcn den groenen grond. In het Derde Deel van Uw voortreffelyk
„ W e r k , [zie hier beneden $.] is een Bcricht van deze Rups, waarby het
„ m y n e , dat algemcener is, vergeleeken kan worden. Haar voornaamlle onder-
„ f c h e i d met de Rups van het Waldlboo, in 't Eerlle Deel op Tab. Vlll. van
„ de eerte Clafle der Nachtvlinders afgebeeld, btllaat in de grondverwe; die
„ by gene altoos in'tblaauwe, en by deze in 't geelachtige, hoewel met ver-
„ande'ring, valt; de grootte is byna einerlei, en ik had 'er die fraai waren. By
"derzelver verandering, welke in 'i laatll von Hooimaand voorvalt, krygt ze
",eene leverkoleurige grondverwe, die echter nog veele witte vlakjes behoudt.
" , O p dien tyd is ze zeer wild en onrullig. V'crmits ik haar geene Aarde bezorgd
„ h a d , vervaardigde zy een gatig Spinzel van grove purperdraaden, en veran-
„derde daarin, onder eene geduurige draaijing en weiitcling, na verloop van
,[zes of Zeven dagen, in eene Pop, die eerll groen was. D.ze Pop blyft tot in
„'de Maand Juny des volgenden jaars liggen. De Rups zelve is aan de ¿unzyde
",der Klippen, alwaar zy haar voedzel vindt, veelvuidig aantetrcB'en. Ik hoope,
",dat myne befchryving op de meerte Piaatzen, met het reets gedruMC, en bo-
„ ven aangehaalde, dat over het geheel wel ingericht is, en my veel ichryvens
''uitwint, nagenoeg eenrtemniig bcvonden zal worden. Het overige zal een ken-
„ n e r in de ongelyke gelk'ltenis der lucht en des voedzels können vinden. De
„Grasrups, die der Wynrupfe zo gelyk is, en in 't Eerlle Deel Tab. V. van de
„ cerfte Clafle der Nachtvlinders afgebeeld ftaat, hebbe ik in dit jaar verfcheiden-
„maalen met de Gallium album, of het witte Walllroo der Weiden - Klaver
„ gevoederd."
§• 4-
By deze befchryving van den Heer F Ü S Z L I zal ik nog het volgende voegen.
Hyfpreektvan een gatig Spinzel van grove purperdraaden; doch dit hebbe ik
Fis- 3. aan het Spinzel, zo als het m de sJ-; Fig. afgebeeld is; niet befpeurd; het
zelve is eer glad, blinkend Ilyf, en perkamentachtig; de koleur valt m'tfchoon-
Urooo-eele; waarby ook nog eenige verlhooide zwarte vlakken van eene langkwerptge
gedaante gezien worden. De gezonde Pop is zeer beweegelyk, dofzwart
van verwe, en heeft, luOehen haare ringen, aan "t achterlyf, eenige diepzels
• welken een oranjegeel of bruinrood voorkomen hebben; en 't laatöe lid
is met eene groote ftaartfpits voorzien. De Vlinder, dien ikin 't aanftaande Vooriaar
verwachte, zou, eerll uit het Poppenvlies gekroopen zynde, op zyne anders
doorzichtio-e vleugelen met eenig vederftof, hoewel zeer fpaarzaam beflrooid
fchynen^te zyn; welke vederrtof, echter, na dar hy eenige maalen rond
gevloogen heeft, geheel verdwynt; zo als een andere Vriend my onlangs befight
heeft.
§. 5. Het
R Ö P S E N EN V L I N D E R S.
Het bericht, van 't welke de Heer F U S Z L I in 't bovenaaande gewagmaakt, TAE.^
is eene befchryving der Rupfe van dezen doorzichtigen Vlinder*,waar medemyn XXXIV.
hooggeachte begunlUger, de Heer Doftor F R . C H R I S T . G U N T H E R my uit
C«i/«vereerd heeft,- die aldus luidt.
" U i t het door U E . in't Derde Deel, Blaäz. 16a. aangekondigdc, nopens
„ d e n kleinen Vlinder, Wiens vleugels ganfch beider, gelyk een dun glas door-
„ z i c h t i g z y n , en teffens eene zwarte bezooming hebben,- die voorts over 't lyf
|,groen, wit en zwart is, bemerkt hebbende, dat deszelfs Rups UE. gantfch
',onbekend was, en dat U E . desaangaande geen bcricht van anderen bekomen
' , h a d ; zo vertromve ik, dat het niet onaangcnaam zyn zal, wanneer ik UE.
„'hieromtrent eenig bericht medodeele, en eerbiedig melde, dat ik, al voor
„ eenige jaaren, het geluk gehad hebbe, van dezen Vlinder uit de Rupfe zelve
„ t e erlangen. Ik vond dezelve altoos, in 't begin van Augujius, aan een Pri-
„ eekje in myn Tuin, op het Periclymenum mn psrfoliatum germanicum Casp.
„Bauhin. Pin., ofde Caperfoeli, anders ook by ons, in Ofper-Saxen, Boe
„lait'er boe iiever geheeten, deels half, deels geheel volwallen. Ik heb haar
„ oolf, met de bladeren van dat Gewas, tot aan haare verandering opgekweekt;
„waaruit men afneemen kan, dat zy hierop voornaamlyk aaü, fchoon ik niec
„ t w y i f e l e , dat zy zieh mede met andere Planten geneert, 't welk zy met veele
„foorten van Rupfen geraeen kan htbben. Dus hebbe ik, in den voorgaanden
„ Z o m e r , de groene blaauwllaartige Linderups, op de llJe Tab. van de cerfte
„ C l a f l e der Nachtvlinders afgebeeld, in een tamelyk aantal op een Peereboom
„gevonden, ter piaatze waaromibeeks geen enkele Lindeboom te vinden was;
„ o o k hebbe ik die Rups, tot aan haare verandering, met Peereboom-bladen ge-
„ voed. Hoe vuurig ik nu ook möge wenfchen, dat ik in ftaat wäre, om U E.
, , eene afbeelding der opgenielde Rupfe, van den Vlinder met doorzichtige vleu-
„ gelen, toe te zenden, zo is my zulks echter niet mogelyk; nademaal hier geen
„ M e n f c h gevonden wordt, die de bekwaamheid heeft, om iets behoorlyk na te
„tekenen. Ik zal dezelve derhalve alleenlyk, zo naauwkeurig befchryven, als
„ m y doenlyk is; waardoorUE. des te beter gelegenheid zult hebben, om haar
„ t e zoeken, te vinden en vervolgens te befchryven. Ze komt vry na aan de
„ R u p s , o^Tab. VIII. van de eerHe Clafle der Nachtvlinders in 't Eerfte Deel
„voorgefteld, die my zeer wel bekend is, en van welke men haar in den eerften
„opflag naauwlyks kan onderfcheiden. Men vindt haar nochtans wat kleiner
„ of korter dan die, hoewel ik 'er ook 6&ie hebbe, welke volkomen zo groot is,
„ a l s de afgebeelde op Jiiii. Vlll. De grondverwe dezer Rupfe is doorgaande
„ bleek
f In 't Hoogduitfchc Werk oatmoet meo deie befchryving in *t Derde Deel op Blaiiz. a^S -
s82i doch wy hebben 't ou, in de Vcilaaling, beler geoordeeld dcielve alhier te piaatzen.
D E VE E T A A L E R .