Ta».
X X X I .
' i l
1 7 0 V E R V 0 L G T&N DE B E s C ri R Y V l N G
„ P o p . Dus fcheen het, dat myne pooging een goed ein4le zou krycen De
„Rups leefi eenzaani, en men heefc veel motice oni haar le vinden. tíe liîaaiid
„Mai is "cr di; tyd toe. Ik kreeg de eerlie by haare twecde vervellin.' haare
„koleur was ahede bykaiîs 20 lahuón als die euner volwaden. Zy waren beiden
„ v a n her Mannelyk geflieht. Haar gang is geraeenlyk langkzaam en waegeknd,
„fehobn ze wel raflcr voorikomen könne. Zy heeft alroos draaden in den niond
„ e n , eer ze zieh ergens nederzer, befpint zy de piaats. In 't vreeten is ze eenè
„ Meefteres. 'lir nioeten, volgens de afbeelding der groote Poppe, niîg vry
„grooier Rupfen zyn, dan die ik gevonden hebbe. Haar kop is gfeelaehti >-
„ l o o d , iweevoudig loegcrpicli, en zwart bezoomd. De beide eerlle jeden of
,„ringen zyn groen; van 't vourlîe ziet men twee groote, gekorrelde, zwarte,
„ rondsom toc aan het midden nedtrwaarts met witre (pitzen btzette ftaven, als
„roeden afhangen, Dezelven zyn kolfTOrmig en beenachiig. Op den volgen-
„den ring Haan twee kleiner groenachtige. De derdering is bruin vleefchvcrwig;
„ d e Vierde zvvart, met groene Ipiegels, en zo 00k de beide vollenden. De
„ overigen vallen in 't groene. De DoomCpitzen, die in 't klein over het gant-
„ f c h e lyf voortgaan, beginnen hier weder grooier te worden. De Nafchuivet
„ i s bruin-rood, en de Staartkitp bellaat uit twee gelyk uitloopende roode fpit-
„ z e n , die byna aan elkander zitten. Naar den kant der pooten wordt; het lyf
„witachtig; dezelven zyn, benevens de iuchtgaten, witachiig-geel- De Rups
„ i s , aan alle haare leden of lingen, de groengefpiegelden en gehoornden uitge-
„nomen, met wittè korrels bezet. Zy lehync volkotnen naar het denkbeeld van
„ h e t won4erbaare gewrocht. Byaldien ieniand U bygeva! eenigen dezer Rupfen
„toegezonden had, zoudt gy ?ien, dat de afbeeldingen en bclchryvin ' , met
„eenige toegeeffendheid voor 'teerlle, ten uiterfte getrouw gefchicd zyn. Na
„ dat ik haa.r naauwlyks afgebeeld had, hing zy zieh op aan haaren draad, en
„ vcranderde vervolgens in eene Pop. De grootftc dezer afgebeelde Poppen is
„ e e n Wyf je; dat ik op den geeien Popel of Harbach aanuetroffen hcbbe;lchoon
„ z e gemeenlyk op Esp of VVoud Pupel gcvonden worden. Ze is geelachiig,
„metzwarte vlakken befprenkeld; boven, achter het mggeñuk, is een geele,
„ doorlchynende bylvormige kolf Ten einde van drie "wetken kvvam 'er eeij
„volmaakte Vlinder uit. Hy is, zo als gy vermoedt, de groote Ysvogel, in
„ u w ÛLrde Deel afgebeeld. Het lUannetje is iets biaauwer, met minder wit in
„ d e vleugelen; voor 't overige zyn ze elkander gelyk. Ik floot het grooilie
„ W y f j e , dat ik had, in eene met floers bedekte Doos; en zctte 'er eenige
„Mannetjes by, die ik zelf gcvangen had; niaar te vergeeffch. Zy ftierven
„zoiider zieh te paaren, cn 'r Wyf j e liet my flcchts twee onvruchtbaare Eieren
„na. Ik zende hier nevens derzelver afbeelding; en't is my hartelyk leed, dat
,, ik 0 Ed nier cene menigte bevruchte Eieren kan overzendcn. Byaldien dit
„bericht u eenig iiut verlchaiFen lían, zo hebbe ik myn oogmerk bereikt."
S. 3. Dit
B E U R U P S E N ÏN V L I N O E R S .
§• 3.
1 7 1
Dit is het Bericht, 't welk myn waarde Vriend my, benevens de Afbeddin- I'AÜ.
gen, toezond; dewyl ik nu aan zyne üprechtigneid geenszins cwyiFele, en het
Bericht zelve voor voldoende houde, zo betuige ik hem hier mede myne harcgrondige
dankerkentenifle.
§• 4-
Dat de bovengemelde. Vlinder, of zogenaarade Ysvogei, zyn oorlprong uit'
eene D jornrupfe hebben moell, kon ik waarfchynlykerwyze wel bevroeden;
doch dat d^zelve van eene zo zonderlinge gelhdte, en inet zulke zeldzaame doornen
bezet Züude zyn, hoedanigen ik tot nog aan geene Rups van deze Clafle
gezien had, zou ik nooit geloofd hebben. En ik ondertlelle, dat het raynen genegen
Lezeren even zo vvonderbaarlyk, als my voorkonien zai, v/anneer zy de
X X X I T a b - naauwkeuri;- bclchouvven, waarop, benevens de Rups en Pop
van beiderleie geliacht, ook eenige Eieren, wa.arui[ zy voortkomen, afgebeeld
zyn. Deze Eieren worden in de iitv Fig. gczien; ze hebben, by hunne groene fig.
grondverwe, nog dit byzondere, dat ze, op de lialfronde en verheven bovenvlakte,
mct kleine donkere hoogzils, als niet zo veel doornfpitzen, bezet fchynen
te zyn. De aJc en 31)0 Fig vcnoonen deze Rups in eene volwaflen gcflalte; f i j . n
van welken de kleinfte, Fig. 1. de Rups van een Mannetjes-, err de grooter,
Fig. 3. die van een Wyfjes-Vlinder is. Haare lengte bdoopt nagenoeg twee
duimen; en haare doornen gelykcn, uit hoofde van derzelver byzondere Hammen,
raeer naar pinnen dan naar doornen. Do beide langllen, welken op den eerllen
en dikllen ring, naaft den kop, eenigzins van elkander verwyderd, in de hoogte
Fecht op (taan, meer dan de helfte van boven af zwart zyn, doch aan het worteleinde
beneden eene groene gronoverwe hebben, gelyken inzonderheid naar
jwee Pinnen of toppcn. De overige gelykibortige Hammen zyn van geringer en
onderfcheiden grooue; vermits zy daarnevens allen, uitgenomen de beide achterfte
roode fpirzen, niet alleen rond en llomp, inaar ook vleefchaehtiger, dan
de beide lange hoornachtige, op den eerllen ring rtaande, (lammen zyn,- zo gelyken
ze meer naar Wrattcn dan naar Doornen; en de beide laaiile paaren derzclven
zyn naar achteren overgeboogen. Wyders vindc men ook dezen, zo wei
als de anderen, in piaats van raet takklge bylpitzen of fteekels, met louter hair
en dünne fteeltjcs voorzien; welken aan 't einde witte korreltjcs of knopjes draagen;
hoedanigen 'er over de gantiche bovenvlakte van 't lyf verllrooid fchynen
te weezen. Ter dier oorzaake heeft deze Rups, meer dan alle andere Doorntupfen,
welken ik in de Eerlie ClilR dei Dagviinders befehreeven hebbe, eeii
zeldzaam cn gantfch byzonder vertoon. Haare zes voorlfe klaauwpooten zyn
donkerer dan de ovirigen. Dat nu ook deze Rups, even ab alle andere Doornrupftn,
zieh, voor haare verandering, raet het achterdeel ergens aan vail maakt,
en dan lynrecht nederhangt, is bOven in 't Bericht van den Heer F o s z l i rects
gemeld; en de Afbeeldingen op onze Plaat., Fig. 4 en 5. brengen die daidelyk r,g. ^
en- Jl'StÉîl