I t l : ! * '
l i i i i l S ' l l ! ' ' '
•it-; 'iI; i.
• | i | i ; t | f if'l
" J,,;,,,.•'!»!
I t i i S E i i i i i
•'mm:
'-'VKiii'?'"'
• '''LL'.FLÜI
tSEBlilL
iTOM.IV.^^i.Xl.
Tweeerkie
haare
zeMzaame, kleine R Ö P S E N , bemvens
in VLINDERS; behoorende tat de
tweede Claffe der Nachtvogels.
J .
K eze beide buitengemeene foorten van Rupfen hebbe ik, benevens haar TAB. XI.
B Jeieenlyk voeder, in de maand July des jaars 1756, van myn bovengep
e n K n Vriend, den Heer KÖRNER, uit Frankfort leevend ontvangen; vooc
Jielken lyd ik dezelven nimmer met kennis gezien had.
§. a.
De eerile van dezen is de
Kleine, bruin-en graauw • geßreepte E S C H E N - R U P S , met
' boordzel aan de Z^den.
Op den 8 July 1756. ontviog ik eenigen dezer Rupfen, die met recht zo gecoemd
können worden, en waarvan ik 'er eene in de iftc Fig. afgebeeld hebbe. ''g-
Met het toezenden van dezelven in onderfcheiden Ouderdom, berichtte men my,
dat ze in de opgenoemde Maand aan de bladeren derEfcheboomen gevonden waren;
welken zy by my 00k nog greetig aten. De hoogfte lengte dezer Rupfe beloopt
zelden meer dan drie Vierde van een duim. Haar kop is blinkend zwart; vaa
boven tamelyk diep verdeeld, en op de voorfte vlakte met eene heldere, tedere
linie voorzien, welke nagenoeg een driehoek uitmaakt. Aan de andere Rupfen
dezer foorte, die nog niet tot haaren volkomen wasdom gekomen waren, fcheea
de kop toen iets grooter te zyn, dan naderliand, wanneer ze de laatfte Rupfenhuid
afgelegd hadden. Ook was de breede en heldere ruggeflreep, die by deze
foort van Rupfen genoegzaam de gantfche oppervlakte beflaat, aan de jongen
meer geel, dan bruingraauwachtig wi t , welke koleur dezelve by de volwafleneii
heeft. In dezen breeden ftreep, die van den kop af tot aan den Ilaartklep iiitloopt,
Haan tweezwarte, eenigzins verhoogde dwarsvlakken. De eerfte is op
den Vierden ring van den kop, en de andere op den laatften voor den Ilaartklep;
welke, benevens de nafchuivers, eene tegelroode koleur heeft. De grondverwe
der beide zyvlaktens is over 'tgeheel donkerbruin; in welken donkerbruinen grond
mcneen aartigenenbyzondergevormdengoudgeelen llreep ziet;dieeen boordzel,
of ook wel eene gouden keten vertoont, met zo veele fchakels, als de Rups leden
IVdä Deel, ißs Stuk, I «
1116«