l a S V E Pv V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
T A B . xxm. als ik te vooren gczegd licbbe, maar 76.,- waiineer men naanilyk de 8 kleinen
daar by rckcnt; van welken 'er aan ieder zyde, en aan ieder der eeriie vier
ringen nimll: den hals, een ftaat, en van welken de achtejilen de kleinften zyn.
Ook heefc liet laatdc lid des lyfs gecn vier, maar zes knoppen, gelyk de overigon.
Betreffende nu de tedere zivarte hairen mec derzelver Peerachtige knopjes,
dezelveii zyn op de drie eerfle ringen naall den hals, en op de drie laatllen, 1-et
langfte; daarbenevens Haan'er op de rurkooiiche knoppen dezer ringen altoos
twec zodanige halten. Op de overige knoppen, allen op de Pyramiden toande,
waar by de vier aan de voorfte ringen niet gerekcnd moeten worden, ziet men
kleiner hairen, zonder koifjes; waar van echter de beide bovenlle reien der zes
middellle ringen uitgezonderd moeten worden; gemerkt 'er op ieder knop zodaiiig
een hair ftaat; doch deze wierden ook, allengskens, rot dat de Rups haar
volkomen %vasdom bereikt, korcer, en den overigen in lengte gelylt. Ik hebbe
te vooren gezegd, dat de hairen met de Pcervormige knopjes, volgens den Heer
deReaumur, by een knoppigen Spriet vergeleeken konden worden: doch nu
inoete ik'er byvoegen, datze, volgens myne waarneeming, onzer Rupfe ook
werklyk tot Sprieten of Voelarnien dienen. Zy wordt ten minfie alles, wat haar
van vooren, ter zyden, of van achtercn te na komt, terftond ontwaar, en men
bemerkt, dat zy 'er gevoel van heeft. De zevcn fiekels of ftyve hairen, welken
oni de knoppen zitten, zyn niet bruin, maar zwart; en dienen der Rupfe
ook ter verdeediginge tegen haare aanvaliers. Als men de Rups plotslings met
den vinger aanraakc, dan biyven de Ipitzen dier hairen afbreekende daarin zitten;
men voelt voorts eenige jeuking; en wel temeer, als 'er iets van de bovengemelde
vochtigheid niede in de wond kome; doch dit ongemak verdwyra wchdra,
zonder eenig gevaar na te laaten. De negen lochtgaten ter wcderzyde
zyn nooit bruin, maar altoos fneenwwit, en met een zwart boordzel voorzien.
De Staartklep, en zo ook de helfe dir byzonder brcede Nafchuivers, is fchoon
kaneel-koleurig, of gcelachtig carraynrood, en hoog geel bezoomd. Wyders
loopt de verheven, en meer geel dan groene, zydewrong, met zyne reie verhcven
Pyramiden, niet van den achterllen ring tot den voorlien, maar tot aan den
derden ring van den kop. Aan de vier paar llompe Buikpooten en beide de
Nafchuivers zier men, van onderen, een dun finiveel zwart lid, gelyk een ring;
•waar boven gantfch witte (Irecpen en körte fpitze borilelhairen, in de gedaante
van Kamtanden, iUin, welken men echter niet altoos zien kan: en daarop volgt
ceril de bruine en als een hart verdeelde voetzool; welke, ter vaiihoudinge,
met zwarte klisaehtige haaken bezet is. De zes klaatiwpooten zyn doorgaans van
eene meer roodbruine koleur, dan ik te vooren by de afbeelding gezegd hebbe.
Eindelyk moete ik nog aanmerken, dat deze Rups, aangeraakt wordende, zo
wel van achteren, als van vooren, en ter zyden, met haar lyfrondsomme flaat,
en met haare fpitzen zieh verdeedigt.
12.
•Na dat myne Rupfen de gedaante van de Fig. verkrcegen hadden, wierd
eene
BER R U P S E N EN V L I N D E R S. 119
eene derzelver den 15. July zo geel, als eene rype Pruim; doch naderhand zo TA«.
bruin als een beurzige Peer. Doch de 76. knoppen bleeven allen even fchoon XXIK.
en heldcr blaauw, als ze te vooren geweefl: waren. OnderiulTchen hadden zy
zieh door den aarsdarm, van alle onreinigheid gezuiverd; waarop ten laatlle
een briiinrood fap volgde, dat 'er tuizag als geronnen bloed. Ik hield dit nagenoeg
voor een tcken van eene doodlyke ziekte; dan kort daarna wierd zy weder
Icvcndiger en onrulliger, dan te vooren; kruipende geftadig heen en weder, als
of ze iets zoeken wilde. Ze wierd voorts allengs zichtbaarlyk kleiner; en
bleef eindelyk in een hock zitten; alwaar ze zieh den 17. July begon in te
fpinnen; maakende een grof en verward Spinzel. Binnen tweeniaal 24 uuren,
was zy 'er zo verre mede vaardig, datjiet voliooid fcheene; en 'er toen uitzage,
zo als ik het in de 2''= Fig- van Tab. 'XV. afgebecld hebbe. Ik zegge dat hec
voliooid fcheen te zyn; om reden, dat ik niet weeten konde, of de Rups, toen
het van buiten geflooten was, 'er van binnen nog in werkte; doch ik befpcurde
"een zo ruw Spinzel meer, als zy te vooren gemaakt had. Alle m.yne andere
Rupfen volgden de eerften daarin na, en de laatile begon zieh op den 23. Julußtis
in te fpinnen. Onder alle deze Spinzels was 'er in zo verre eenig onderfcheid,
dat zommigcn bruiner, en anderen graauwer waren; doch 'er was geen
een zo groot onder, als dat gene, 't welk ik uit li^eenen ontvangen had. Maar,
dewyl alle myne Rupfen ook zo groot niet wierden, komt het niy voor, dat ik
'er de oorzaak van moete toefchryven aan 't gebrek vau de vrye lucht; want wy
zien, dat Pruinien en Vruchten, welken opgeilooten worden, insgelyks, haare
gewoonlyke grootte niet erlangen. Dit dan heeft veolligt haaren wasdom belemmerd;
want ik had myne Rupfen niet alleen beilendig in de kamer, maar ook
in eene ruirae Vogelkooi gehouden; dewyl ii; daarin het gemaklykfte aan allen
te gelyk voedzel konde geeven: en als 'er eene van dezelven geel begon te worden,
bragt ik zo terftond in een byzonder verblyf; op dat ze zieh des te beter,
-onvethinderd, ter veranderinge zouden infpinnen. Nu zie ik de Vlinders, die
in de Maand Mai van dit loopende jaar 1758. uit myne Poppen (iaan te komen,
«et verlangen te gemoete.
^LA-
4 ^
« i i
ifHlil