34 VERVOLG VAN DE B E S C H R Y V I N G
TAB, V. hebbe ik 'er reecs Zeven oiider 't oog gebragt; des 'er nog drie nioelleii volgen
Maar ik heb my in t getal vergill,- want, fchoon ik wel tien Infefteii ontvano-en
hadde, waren 'er echter flechts negen Vlinders orider; en het tiende was een
groote Indiaanfche Neushoorn- Kever; zodat 'er niet raeer dan twee overig zyn
die ik, benevens den Kever, op de Vde Tab. algebeeld hebbe. '
Wat de beide Vlinders aanbelangt, ze behooren tot die byzondere foort van
Indiaanfche Dagvlinders der tweede ClaiTe, welken, benevens hunne lange en
finalle bovenvleugelen, een buitengemeen dun en lang achterlyf hebben De
Fis. I. op in Fig. afgebeeld, kan, ter onderfcheidinge van
de overigen, genoemd worden:
De Indiaanfche DAGVLINDER der tweede Claffe, wiens
hovenvkugels met heldergeele, en de ondervleugels met
vuur - of menteroode vUikken vercierd zyn *.
De hier laatftgenoeradevuurroodevlakken zyn,in de ondervleiigelen, zo groot
dat zeveel eer derzclver grondverwe, dan vlakkenfchynen uit te maaken,- invoeo-e'
dat de donkcrbruine koleur, die in de bovenvleiigelen de grondverwe te noenien
ï s , h i e r flechts als eene bezooming voorkomt;het welk de Vunrkoleur des te meer
doet uitfteeken. Van de bleek-of zwavelgeele vlakken zyn 'er in ieder vlengel
twee, die zieh echter, zo wel in grootte als in geilalte, van elkander laaien
onderlcheiden. De grootlle llaat in 't midden des vleugels ; en de kleinlle çn
fnialñe naar het buitenfte einde , en venoont byna eene Latynfche S. Beiden
heb-
. In -t S,fi. Na,, van d=n Heer Lmn^m-, tf-7S¿ ft- «3- P^p. Eq. voert hy den naam van Rmm , den Wmisr-Vlmder. De beroemde Juiir. Uerwn heeft dezen Vlinder in haar moote
Werk der Sunnaarafche lnreaen, ook op deXXX. Ïai .op de Palma Cbrifli, (welk mwas in
Suriname de Ol-^boom, doch van Rkimis in het tweede Deel van den Hartus Malab f Ameri
eams Major genoemd wordt, ; zittende en vUegende afgebeeld, ec daar nevenseene'l'igtcroenc
Raps met lange Witte halten gephatft; van welke zy zegt, dat deielve de groene bladeren van
dit Gewas at, en den 3tlcn ,n eene Pop Veranderde, waaruit l y den 17 dezen Vlinder
bekwam. Doch ik denke met , dat my iemand zal können daen gclooicn, dat deze Dagvlinder
uit de door haar genoemde hairige Riips voortgckomen is. Veel eer -^eloove ik dat 7v
daar omtrent niec o—- •pmerkzaam I " ' genoeg geweeil, en dat 'er eene ongelukkige verwilTeÎing , ^ ?e-
j
beurd zal zyn. De
-j '' • " y is « n e Nachtvlinder.Raps™
/i»/e/s tweede Clalle; dezelve Is zeer gelyk aan eene Europifchc Rups, die ik in royneBylagen
afgebeel : zal uitgeeveni en komt volkomcn overeen met de Rups, welke reets in de Hoof-d
Overzetting van Dsgeen Werk, I. Deel, 6de Verband, op Tab. XII. Bg. l o en I I afgebeeld'
isi die echter in geen Dagvlinder, maar in een Nachtvlinder verändert. In 't groote Knobiifch
Werk, Delkhe Nat., vindt men den Vlinder Tom I. Tab. C. Fig. 4 . ook, doch iets zwarter
oa met een doilkerbfuill acj»terljf, afgebeeldi 't welk reelligt naar cen Wyfje gedaan is.
KLEEMAHN.
DER- R U P S E N EN V L I N D E R S . 3 5
hebben ze eene evenredige fchikking, en loepea eenigzins fchuins overdw.irs TAH. V.
door den vleugel heen. De kleine kop, het borlllluk en 't dünne achterlyf,
icheenen in 't leven eene blinkende helderbruine koleur gehad te hebben; dewyl
zulks nog na den dood te befpeuren was. Eindelyk zien wy ook aan dezen
Vlinder nog zodanige Sprieten, als alle Vlinders van de tweede Clafle der Dagvlinders
voeren: ze zyn hier zeer lang, doch teffens teder, en hebben aan 't
einde dikke kolfjes.
Den tweeden op deze Tal', afgebeelden Vlinder noeme ik
Den Oranjegeelen Indiaanfche» DAGVLINDER IFER ÍTYÍÍII»
Clajfe, met veele donkerbniine en heldergeele -ulakken
vercierd, en met fmalle en lange vleugelen".
Deze is niet alleen merkelyk grooter dan de voorige, maar pronkt ook met
gantfch andere vlakken en cieraaden, gelyk de naauwkeurige af beelding van denzelven
in de ade Fig. vertoont; werwaarts ik den genegen Lezer v/yze, nademaal
de vlakken en cieraaden buitendien niet wel te befchryven zyn. Alleenlyk zal ik
hieromtrent aanmerken, dat de beide langkwerpige ovaalronde ondervleugels eene
orinjegeele -grondverwe hebben; en dat 'er op "ieder eenigzins fchuins, in de
lengte, twe e reien zeer fcherp getande vlakken, van eene donkerbruine koleur,
te zien zyn; diergelyken men wel, fchoon in andere koleuren, op het zogenaainde
gemeene gevlarade papier vindt. Daarentegen is, in de beide lange bovenvleugelen,
genoegzaam de eene helft van den grond oranjegeel, en de andere
zwavelgeel. 13e eerlle koleur vertoont zieh in de fmalle helft des vleugels, naar
den kant der inleding; en de andere in de breede; echter maaken ze, terphatze
van haare famenkomrt, geene dwars-maar eene fchuinfe ongelyke linie van vereeniging;
alzo dezelve van den achterllen hoek des buitenrands, naar vooren,
tegen de inleding toe, gecoogen is. Ondertuflchen is 'er evenwel, van den zwavelgeelen
grond, minder te zien, dan van den oranjegeelen; vermits de donkerbruine
ftreepen en vlakken, waarmede deze vleugels getekend, en die zo wel in
grootte als vorm onderfcheiden zyn, dezelven meerendeels bedekken. Een derzelven
inzonderheid beflaat alleen een Vierde van den vleugel; zo dat 'er maar
een
• De Heer Ltmxns noemt hem, in zyne ¡-¡ß. Ñat. fag. 755. f f . 58. Pap. Eq. Polymnia,
den Oranjevleugel. 2.yn Vaderland is China, waaruit eene Liefhebñer van Infei£ten hem ontvaiigen
heeft. IN het Werk van Knorr, DeliciiS Natur/p. Sektice, Tom. I. is 'er, op Tab. CI.
Fig. 5. eene Af beelding van te zien; doch dezelve veitoont een dikker en bruiner achterlyf ¡
zynde verraoedelyk naar een Wyfje getekend. Men vindt aldaar geen gewag gemaakt van
zyn Vaderland; alleen wordt 'er gezegd, dat hy een Euitenhnder is.
K L EEM AKRI.
1
I » :
r :