ïinm •V'
TJB.
• S I XXV.
Fig.
136 V E R V 0 L G VAN DE B E S C H P vYv iNG
eerten opllag, op de bovenvlakte 'er wel na gclykt, maar geen Pacrlenioeraclitige
of zilverblinkende vlakjes heeft; van hoedanige Vlinders 'er nog nieer eti
grooter foorten gevondeii worden; die, ora dat men "er gcene zodanige vlakkea
aan befpeurt, den naam drangen van Paerkmoer-Flinäers zonder Vaerkmoer.
S.
Voor tegcnwoordig genicte ik het genoegen, datik, den Liefhcbberen rayner
Hiftorie der Infeften, cen werklykcn Paerlemoer-Vlinder van de groo[(le
foorc, nevens zyne Rups en Pop, onder 'e 00g kan brennen. Deszelfs Rups is
my van mynen meergemelden Vriend, uit Frankfort, in Juny des jaars 1757,
benevens haarvoedzel, toegezonden; en ik hebbe dezelve gelukkig ter v'eraiideringe
gebragt. Deze zeldzaarae Doornrups ontving ik den ijtJi'n der voornoemde
Maand, tocn zc rcEts volvvsiicn^ cn in hfliirc volkomcn c'ocitcc was**
zo als ik ze ook in de ifto Fig. dezer XXVfte Tab. afgebeeld hebbe. Ze nuttigde
deswegen wyders geen voedzel raeer; liet welk ray des te aangenaamer was,
oni dat ik her haar bezwaarlyk zou hebben können verfchaSen. Het voedzel'
dat myn Vriend by haar in deDoos gedaan had, was rcets verieerd of verwelkt;
en ik kende het Gewas, zo min als rayn Vriend, fchoon hy de Rups in 't Wond'
daarop zittende gevonden hadde. Hy had dit Gewas wel voor de bladen van
roode Nachtviolen aangezien; niaar \ was fmaller dan die, van bladen; en,
zonder ftengeis, uit den wortel zclven voortgekomen. IVIyn Vriend voegde'er
by, dat hy deze Rups menigmaal grooter gevonden had, en derhalve geloofde,
dat de niyne ook nog aanzienlyker konde worden; niaar zy fehikte zieh, reets
op den tweeden dag na haare aanko)nll:, tocn ik ze naauwlyks afgebeeld had,
ter veranderinge. Op dien tyd had ze, uitgellrekt zynde, vooral riiet racer dan
de lengte van anderhalven duira; cn als ze zieh te zaraen trok , wicrd ze zo wel
korter als dikker.. Wy zulien dezelve nu, volgens onze ii« Fig. eens wat
naauwkeuriger befchouwen.
• Haare grondverwe is wel aver 't algemeen zvrart; niaar echter heeft ze nog
een byzonder en haar alleen eigen kenteken, 't welk in 8 heldere tichelroode
vlakgroote
als kleine fuort, zal ik,
gedaante van de Vlinders, in
deelen.
zo my de Rupfen al onbckend mogten blyiren, ten rainilen de
myne Blvoegzelen naaiiwkeurig afgebeeld, trachten mede te
K l E E M A M N.
' Ik ben zeWe tot nog l o gelukkig niet gewecft, van deze Rops in haare eerfte jeugd te zieni
dochzyheefc, volgens de ondemchting van een myrier Vrienden, als zy uit het Ey komc,
ecDe bleek-hel-geelachtige koleur, en, in plaats van de Doornen alleen zwarte Stippen en
Hairen; als mede eenen evenecns gevcrfden kop.
K l e e m a w i t ,
1! •
E Ii
DER R U P S E N EN V L I N D E R S . ' 3 7
vlakken beftaat; die onderaan, ter wedcrzyde, op de jeden of ringen, welkenT»»-
op de drie eerllen volgen, gezien worden. Midden over den rüg loopt 'er, in
de lengte, eendubbele, en veelitiaals overdwars afgebroken, eenigzins doffe,
en deswegen naauwlyks kenbaare okergeele linie. Voor 't overige is alles aan
haar zwart; zelfs de 16 pooten ; van welken nochtans de vier paar ifonipe buikpooten
bruine zoolen hebben. Haare doornfpitzen zyn volkonien zwart; tamelyk
lang, en meer niet tedere Hyve hairen dan raet bytakken bezet. Op ieder
van de drie eerfte ringen, welken op den hartvonnigen kop volgen, Haan'er
vier; op elk van de zeven velgende ringen zes, en op ieder van de beide laatften
weder vier.
S. 4-
Hoewel nu deze Rups reets naby de verandering wäre, fcheen ze nochtans
veel vlugger in 't kruipen, dan andere Rupfen dezer Claile, inzonderheid wanneer
ze zieh in vryheid bevond. Toen eindelyk de tyd der veranderinge naderde,
wii^ zy daartoe geene betere of bekwaamer plaats te vindcn, dan het dckzel van
de Doos, waarin ik ze beilooten had. Zy maakte in het zelve, op de plaats,
door haar uitgekoozen, eerll eenfpinzel, van eenige weinige draaden; waaraan
zy gezind was zieh niet haar achtcrllie deei valt te hechten; gelyk ze 'er ook vervolgens
linierecht nederwaarts aan hing, niet een gekromd voorlyf; even als
in de ade Fig. te zicn is. Zy bleef byna den gantfchen dag in die gellalte han- K j .
gen; doch eindelyk ftrooI;te,zy de Rupfenhuid af; en ze verfcheen, na verloop
van een quartier uurs, in de gellalte der Poppen in de sdc Fig. afgebeeld. Der--fii. ;
zelvcr gedaante kon;t na genoeg nict die der andere Poppen deztr ClalTe overeen;
behalve dat haar achterdcel ineer gekrorad, en 'er tnflchen dit en 't voorfte
deel eene grooter inbuigiiig is. Voorts heeft ze op haare ringen ettelyke reien
laage wrattenvormige fpitzen; tervvyl aan 't voorfte deel, 't welk aan veele andere
Poppen de gedaante van een Moni-aatigezicht heeft, de verhoogingen,
die anders de oogen en de neus verroonen, naauwlyks zichtbaar zyn. Haare
koleur is, inzonderheid aan 't achterdcel, bleek tegelrood of liever blinkend
roodbruin; doch hier en daar donker of zvvartbruin; en zo zyn ook, benevens
bct Momvorniige voorile deel, de vcrhoogde wra'tren en fpitzen, alsniede de
llaartfpits, daar ze aan hangt. Van de goud-en zilverachtige vlakken, die anders
aan veele Poppen dezer CiaiTe gezien worden, is hier niets te beipeuren,
Indien nu zulk eene Pop gezond zy, dan geeft ze, op de minfte aanraaking,
door fnel heen en weder van zieh afteflaan, haare gevoeligheid te kennen. Na
verloop van l a dagen, kreeg ik, uit deze myne Pop, dien grooten en fchoonen
Paerlemoer-VIinder, welken wy in de en 5dc Fig. in twecerleie geftaltcF/^. ,
afgebeeld zien. w s-
S 3 S. 5- D£
• i i s l
.•'iärtÜ!