• irru;
' S
...
I J S V E R V O L G VÄK DE B E S C H R Y V I N G
I x v m f '' d^'i:»!™ '= wenfcbe.., dat men, cer voldoeninge der Lief.
iXVUI.hebberen, deszells Rups cn haur Voedzd vinden konde , om daaruit dezen
fraaien Vlinder in zyne volraaakclieid te können voorcteelen.
De zädzaame hruinhainge B E E R E N - R u p s , ¿^i« roaden
kop en pooten; hemvens haare virandering: beboorende
tot de tweede Clajje der Nachtvlinders.
T J J .
X X K . B , y de befchryving van den byzonder fclioonen Nacht-Vlinder op de
v o o r ^ a a n d e X X V I l l . s. afgebeeld, hebbe ik gemeld, dat ik lioopte
zo gelukkig te zullen zyn, van deszells Rups en Pop nog deelachiig te zullen
worden: en ze den Licfhebberen ondcr 't oog ce können brcngen; en thans ben
>k in llaat om zulks te docn. Dan byaldien de genegcn Leezer mögt vraiffen
waarom ik de Befchryving des Vlinders van de Befcliryving der Rupfen en Poppe
afgebroken hebbe? zo diene ten amwoord, dat de Befchryving van dcezeii Vlinder,
met die van den daar nevensgaanden, by de "üitgave der beide Plaaien iNo.
XXVII. en XXVl lI. reets afgedrukt was; eer ik die berigt van de Rups en derzelver
Pop geeven konde.
s.
De waarde Vriend in Jena, van wieii ik de Rups, die my thans te befchryven
llaat, ontvangen hebbe, is de Heer GEORGE JACOB GLADBACH, Candidaat
in de Artzenykunde. Deze Heer heeft de goedheid gehad, my niet alleen
dien fchoonen NachtvHnder te vereeren: niaar my ook in de Maand JprU des
jairs 1758. op myn verzoek, vier fluks van de op Tab. XXIX. Fi<r. i afgebeelde
bruinhairige Beeren-Rups, nagenoeg volwaflen en Icevend,'°toegezonden
Dat nu deze Rups dezelfde zy, waar uit de meergenoemde Vhnder voonkome,
zal uit de volgcnde ßefdiryving blyken.
S- 3-
Ik ontving van den Heer GLADBACH, teffens met deze Rups, het bericht
dat hy dezeive, op den Ü ^pri l des gemeldcn iaars, op eene laage piaats by
den Weg, in eene tamelyke menigte aan allerhan'de Kruiden, en ook ettelykeii
aan äe Millefolia of het Duizendblad, gevonden, en ze met dit kruid gevocd
en onderhouden had. Vulgens zyne en myne ondervinding eetze echter de 'gerieene
l'uin Salade het allergreeiigfte, en kan derhalve met dezeive gemaklyk
opgekweekt worden. Hier van können de jonge Rupien dezer foorte, welken
ik
R U P S E N EN V L I N D E R S . IS»
ik daadlyk nog bezitte, ten bewyze dienen; gemerkt dezelven zeer tierig zyn, TAI.
fchoon ze eene reize van Jena mar Neurenberg hebben moeten afleggen; XXIX.
doordien ze my desgelyks van gemeiden Vriend, benevens eenige Eieren, zyn
toegezonden *. Ondertuilchen waren echter de meeiten dezer jonge Rupsjes,
vermoedlyk door gebret aan frifch voeder, om 't leven gerankt; dan de overigen,
die nog leevcnd aankwamen, herlleiden zieh wei dra. De Eieren, wellitn
ik te gelyk met dezelven ontving, geleeken vcelal naar kleineZandpaerehje«
in gelblte en koleul; en, na eenige dagen, zag ik 'er ook de kleine Kupsjes
uit voortkomen; die, zo als de enkele lange hairen, waarmede zy bezet zyn,
in haare eerlie huid geelachtig wit waren. Na het afleggen van deze huid, verfcheenen
zy iets hairiger en bleek-geelachtig-bruin; en na de, zo als ik denke,
tweede verandering van huid, waren zy genoegzaam geheel zwart; dan 'er liep
eene heldere linie over den rüg; en de kop was, zo als ook de pooten, reetg
rood. In die gedaante verioonen ze zieh ook nog tegenwoordig, den »6 July,
terwyl ik dit fchryve; en haare lengte is ruim cen halven duim, of nagenoeg
iwee derde dcelen van een duim. Deze zwarthairige huid behouden zy nog al
cenigen tyd, en wel tot in de Maand ^uguflus; wanneer zy de lengte van meer
dan een duim hebhen. Vervolgens verichynen zy, voor de vierdemaal van huid
veranderd zynde, in eene bruine koleur; waar op ze, den Winter over, tot in
de volgcnde Lerne, blyven liggen. Met derzelver aankomft beginnen zy haare
fpyze weder op te zockcn; doch of ze voor den Winter nog eens van huid veränderen,
ilaat by my in twyffel. Mcn heeft des deze onze Rups, gelyk alle
andere foonen van Beeren Rupfen, onder de Winter-Rupfen te rekenen; en
ze vertoont zieh, na dat ze, den Winter verloopen zynde, weder een tyd lang
geipysd heeft, doorgaaiis in die gedaante, welke ik op Tab. XXIX. Fig. i.m^. i.
afgebeeld hebbe.
§. 4-
De grootde dezer Rupien hebben, in 't kruipen, de lengte van ruim twee
duimen. Haaa'e ringen ofiedi.n zyn wanneer ze kruipen, door diepe inkervingen
van elkandcr .afgezonderd; en fchoon dezelven over 't algemeen eene tamelyke
dikte hebben, zyn echter de middehien de dikilen. Haare grondverwe is
bruinachtig-zwart; en op de bovenvlakte van ieder ring vertoont zieh, naar
vooren toe, een paar eenigzins verhev'en, bruinachtig-okergeele, hoekige vlak-
X 2 ketj,
P Frifcb, die äcn fraaien Vlinder insgelyks,op de 2dc Plaatin 7,ju Xde Deel vfll] zyne befchryving
van allerlei« Infeften, afgebeeld cn op pijg. 3. en 4, met de Rnps befclireeven heett,
• Lad dezeive met Brandneiel bladca gevoerd. Een ander ialei£teo - Kenner zoude haar, 7.0 meß
^ddt, nict het tof van den Qloiboom gevoerd en ook op deien boom gcvqnden hebben: en
weder xe,n.ander heeft i^ar met Slecdoorn blaaden , die zy wel in 't bcgin nier necmen wilde ,
doch daarna met veel graagte gebruikte, Gpgekv.'£ekt. Xy behoort tot dat ilach van Riipfen,
die, wanneer zy uit de Eieren kotnen, deszeifs Icege hnlzen cerll opeeten, alvoorens zy de
iladea vao de planten .doorknaagen; want in haare jeugd .bytcn zy de bladeji met aan de kail^
teo herom 1 masr zyn gewoon dezeive te doorboorea.
K T^'E K M A N K,
i^KiJüöfilh'iiils'ii
E5-
; iistil
I i s