»38 V E R VOL G van DE B E S C H R Y V I N G
S. 5-
Tat!. De Fig. vei-toont dezcn Vliiider zitcende, met de boven en oiidcrvleuge-
XXV. len om hoag geheven; waar door de ondervlakce der beide vleugelen van de
cene zydc in 'e oog vak. Aaii den ondervleugel zicc raen meer Paerlemoervlaiiken,
dan aan den bovenvleugel ; doch over 'c'algemeen zyn ze, aan deze Vlinders,
nu in een meerdor, dan in een minder gecal, en nu groorer, dan ideinsr,
te vinden. Railcende de grondvervve der ondervleugelen, dezelve is alcoos bleeker,
dan die der bovenvlcugelen, en genoegzaam itroogeel. Desniettegenftaande
vallen echter de zilverblinkende Paerlemoervlakken zcer diiidelyk in *t
oog; overmics zy niet alleen op een byzonderen grocnen grond (kan, maar ook
eene cedere, ongelyk breede, zvvarce, en tuíTchen de fchaduw en \ licht ver*
deelde bezooming hebben. Zy verfchillen nierkelyk in- groocte en gedaante;
alleenlyk fchynen die genen, welken, na eene gelyk breede cuiTchenraimte, in
cene rei, aan den buitenllen rand Haan, en zeven in geral zyn, eenerleie ovaalftchtige
gedaante en eene evengelyke groocte te hebben. De overige cieraadcq
dezer vleugelen zyn becer in de Fig. ce zien, dan te befchryven.
Betreffende nu de grondverwc der bovenvieugelen, dezelve is meeilal donker
oranjegee!; maar aan den uicerilen hoek wordt ze even zo helder of bleek ilroogeel,
als die der ondervleugelen. Aan den buitenrand ziet men eene rei, doch
kleiner, en ten deele harcvormige, zilverblinkende vlakjes; en omtreni: den
voorllen rand eene grooter vlak; waar op, na eenigen aflland, een klein vlakje
volgc. In den overigen donkeren grond is deze vleugel niet louter zwarte vlakken,
van onderfcheiden vorm en grootce, befprenkeid; waar onder eebrer de
vier, die aan den voorilen rand by de inleding overdwars toan, de voorniamllen
zyn. Ze iiomen hier te meer in opmerlting, om dacze, byna in alle foorten
der Paerlemoer - Vlinders, zokere getallen, en menigraaal "zo duidelyk vertoonen ,•
als raen ooit feliryven kan, Aan zominigen ichynen zy 't jaartal van 1556. uittemaaken;
aan anderen dac van 1538; ook van 1515, en van 1518, en wat
diergelyke veianderingen meer zyn. Op dezen onzen Vlinder ziec men iiet getal
van 1556. verkeerd gcplaacfl; dewyl ik 'er by ongeluk in de afbeelding niet
om gedaelit hebbe; ook nioet men akoos den linker vleugel beicbouwen; wanneer
men deze getallen bcft zien wil. Diergelyke Vlinders, welken deze cyffcrgetallen
vertoonen, ;iyn by de Liefhebbers van groóte waarde; en zy achten de
Vlinders hooger, naar maate dat deze tekeningen duidelyker te zien zyn: intusfchen
is het 'er nochtans zo raede gelegen, dat de Verbeeldingskraeht'er in
¿er d.iad veel by werken moet, om ze recht duidelyk te maaken. In myne befchry
DER R U P S E N EN V L I N D E R S . 139
fchryvlngvan de beide bovengemelde foorten, hebbe ik van deze getallen geenjA^
gewag gemaakt; dan, gemerkt ik my ligt verbeeiden kan, dat zodanige Liefhebbers,
die deze getallen nog niet befpeurd hebben, hunne Paerlemoer-Vlinders
nu met veel naauwkeurigheid zullen befchouwen; zo moete ik by het gezegde
nog voegen, dat men deze tekeningen het duidelyklle vindt aan die genen,
welken tot de foort van eene middelbaare grootte behooren.
De Sprieten, welken by dit flach van Vlinders tamelyk lang zyn, hebben
boven aan den top dikke kolfjes; dezelven zyn van boven, tot over de helft,
altoos okergeel, en van onderen zwart. De beide grootte oogen zyn van een
blinkend blaauwgroen, daar eenige zwarte puntjes door heen fchemeren. Verniits
nu de Vlinders dezer ClafTe, hmine vleugels om hoog gefloken hebbende,
het achterlyfbedekiten, zo ziet men ook hier alleen het voorlyf; dat okergeel,
doch iets befmuld, van koleur is. De vier lange met klaanwen voorziene pootea
zyn in tegendcel helderer, dan de beide voorlle kolfachtige voelpootcn.
S- 8.
Do 5'!= Fig. waarin onze VIiniler, in eene vliegende geftalte, afgebeeld i«, Svertoont
ons de bovcnvlakre der boven-en ondervleugelen. Deze vier vleugelen
hebben,doorgaande,eene geelaehtig-roode, of donker-oragegeele grondverwe.
Alleenlykis dezelve, aan de buitenranden, met ecn fmallen helderen okergeelen zoom
zodanig omringd, dat ze, inzonderheid aan de beide ingetande achter-of ondervleugelen
, zo veelmaals door zwarte en breede hoekfpitzen afgebroken is, als 'er
zwarte aderen in ten einde loopen. Op deze heldere bezoomirig volgt eerft een
oiigelyk breed, en daarna een fmaller zwart boordzel ; waaraau eene rei zwarte
vlakken fiaat; die ten deele driehockig, ten deele fdikelvormig zyn: en de
grond, daar tuiTchen voorkomende, vertoont eene rei oranjegeele, en ovaai
ronde vlakken. Ik zal de overige veelvuldige zwarte vlakken en dwarsllreepen,
van verfcheiden vorm en grootte, waarmede deze vleugels tot aan bu'nne inleding
bezet zyn, niet omllandig befchryven; nademaal ik ze op het naauwkeuligfte,
volgenshet oorfprongklyke voorwerp, duidelyk genoeg afgebeeld hebbe.
Tcrplaatze, daar deze vlakken ophouden, wordt de grondverwe meer donker
en zwartachtig; en even zo is het ook met liet gamiche eenigzins brume lyf gèfteld.
De