Zeuxis den voorrang der Konft, die hy aan Druiven liet blykon.
Kundige Vorilen betuigen het U. *
Daal van den Parnas eens ned-r, gy Godin der prysbaare Miizen,
En verwonder u ook hier. Zyn niet de vreeslyke Schroder,
De gehariiafte Kreeft, en fpringende Springkhaan,
Schepzels voor 'c oog cn louter Natuur?
Eeuwige Eere voor U, gy Zoon der Hemeifche Muzen!
Gy, gy ontdekte, door u\v vlytige onderzoeking.
Den ondoodlyken Polyp in de Neurenbergfche vvateren,
Daar liy veel jaaren in verborgen was.
Stygt uit de Graven op, 6 gy vereeuwigde Schaduwen,
Swammerdam, Reaumur, Moufet, Lifler en Malpbigi:
Komt op, en juicht Gennanje toe, en zogt dat Rüfih -verdieniien
Uwer onfterflykheid wel waardig zyn.
Hy toch, hy volgde u na. Reets is hy vermohnd en tot afTche.
Zyn verhemelde Geeft onderzoekt nu de dwaalende Sterren,
Wier verlichtende Staart van hun brandende Lichaam,
Maar niet van 't ilraalend Zonlieht voortkomt.
Welk eene wondere Vlyt befluit zyne onilerflyke Werken!
Een van den Kever, dien hy noemt den Dooden begraaver.
Als
Als ook het Spingeflacht, zyn \ einde zyner uitvoering.
6 ! Welk een heerlyke Arbeid voor hem!
Ja uit het kleinite Infefl; bewees hy de Godlyke grootheid.
Werkende alleen tot Eer des Scheppers en der Menfchen;
Tot vergenoegen van hem, den laatren Geleerden ten nutte;
Was hy voorzeker onilerflykheid waard.
Mögt toch uw Geell my fteeds met zulk een yver bezielen!
Maar ik gevoel my zelf te zwali in noodige krachten.
Neen, ik bereik u nooit, ö onnavolgbaare Fader!
Laater geflachten vergooden u nog.
Heilig zy my uw Graf! en deze rollende traanen,
Welke de tederheid ftort, zyn U ten dankbaaren Grafzuil!
Die van uw grootheid, waarover 't Heelal zieh verwondert,
Meer fpreeken ziü dan een Marmer geflieht.
Hiermede zal ik de Levensbefchryving van wylen myn Schoonvader ¡,
den Heer R O S E L , befluiten; verzoekende den befcheiden Leezer, de
daar in gefloopen feilen goedgunftig te verfchoonen; terwyl ik met alle
achting blyve zyn Ed.
Gehoorzaanie en Gedienilige
C H R I S T I A A N FREDRIK CAREL KLEEMANN,
Neurenberg den 26
Mey 1761.
« Zie de Brieven van den Heer Tesdorpf, hier bovcn blaäz, XXV. aaiigehaaldi.