ri ;
•i" -S
!1
T,1S
8 A A R D K E V E R V A N D E
gezcgd IS, geen onderrcheici aan dezelven befpeurc. ^
Wat verder de overrgc Eigenfchappen van dezen Aas-Kever betreft wv V,^!,
Ä c r Ä i - i S Ä S í
= : Í Ä x f s s r , ; , r = f ¿ r K B
midden van den rug te zamen gelegd houdt dat 7e 7irh o j """'S
lucht
* > . dat cog nicer is, de Doos iieemt den reale lan , eit . ,
eemvig. De Heer In QuedUnburr heeft, inTrae I w ^ S r l ^ "P'^ken,
W^W^-SSÍ'S-BSBSSFF^
„ derhalve bepaalen, m hoe vcrre de Hoffe zieh hate veídlelen' Ik vi " 7 ^
.nome„, en .odanig een Ke.er van de kleinfte Sort fn amelyk ^r
„van eene ha ve eile langkwerpigrond. en ter breedte van ee. viereXl eej^^äe ®
S S - S í Ä
den reuk der verroTO Aalen niet verhindert, nSh de Ke eís buiten ftl r Í fr
v.„de„. Hoe groot toch nroet H , weezen / die d i t ' S & ^ k geS
Kieemünk.
t Hji vliegt zeer fiitl en al ruiühende door de Lucht.
¿ E S D E C L A S S E 9
iucht to vl iegen, kan men zieh gemaklyk oveituigen. Men íleeke zulk ceii lee-T.«.
venden Kever flechts met eene Ipelde vaft,- en raen zai dikwils terflond zien,
dat hy, zyne pooten teffens oni hoog rteekende, alle zyne poogingen in 't werk
ß e l t , om zieh door de vliieht los te maaken. In dat oogenblik wordt men 00k
de bovengenielde renk des Kevers ten ílerliíle gewaar, en ik hebbe opgemerkt,
dat dezelve limi, onder anderen eindens, niede dient tot een middel, oni elkander,
inzonderheid by warm weer, 00k in '[ vliegen des te eerder te ontdekken.
Wyders laat deze Kever zomtyds, als hy aangeraakt wordt, een foortgelyk knarsfend
geluid hooren, als de Jul ius-Kever, en de Water - en Mout-Kevers gewoonlyk
maaken: doch het geluid van dien Aas-Kever is zo hard niet, als dat van de
anderen; en hy maakt hetzelve zo 't fchynt, even als de Julius-Kever, door hec
wryven zyiier vleugeldckzelen tegen 't lyf.
Tot hier toe hebbe ikaldikwyls gefproken van de werkzaamheid dezcrivevers,
in het begraaven der Aazen; dat onze Kever benevens anderen zyns gelyken gewoon
is te doen; zonder van de oorziak, die hen daar toe dryft, eenige onilhndigheden
te melden; derhalve zal het tyd worden, 00k daarvan iets te berde te
brengen. Alvoorens, hebbe ik gezegd, dat onze Doodgraavers zieh wel dra,
byeen in de open lucht liggend Aas, wanneer hetbegintte flinken, laaten vinden.
Ter proefneeminge hiervan hebben zomniigen zieh van doode Mollen en Slangen
bediend; ik nam 'er doode Muizen, Vorfchen en Padden toe; en even zo kan
men ook van andere dingen, als dooden Vifch, Vleeich, Lever, Long enz. gebruik
raaalien; mits dat ze niet verdroogd, maar vochtig zyn,- op dat ze des te
eer tot de verrotting overgaan. Alle deze dingen toch dienen den Kever tot '
fpyze; en dewyl zynejongen het zelfde voedzel noodig hebben, zo zorgt hy,
door de begraaving van het Aas, niet alleen voor zieh zelven, maar ook voor
zyne Nakomelingen. Naar geraade nu het Aas klein of groot zy, komen 'er ook
meer of minder Kevers, het zy tvvee, drie, vier, vyf en meer, by hetzelve.
Doch zomtyds gebeurt het dat eenige andere Gallen hen reets voorgekomen zyn ;
dewyl, zo 'er al geene andere foorten van Aas-Kevers, en inzonderheid de
zwarten, 't zy van de groottte of middelfte foort, bezit van genonien hebben,
de groote Vleefch - vliegen zieh dikwerf by diergelyke Aazen laaten vinden. Ais
dit gebeurt, fchynen onze Doodgraavers uitermaate bezorgd te zyn, voor hunne
jongen, op dat nun het voedzel niet voor den mond weggenomen worde; want
in zulk een geval doen zy hun beil , om het Aas , zo fpoedig als mogelyk is, onder
de aarde te krygen; vermits de Jongen hun voedzel niet buiten de Aarde'konnen
zoeken, gelyk de andere Wormen van Aas-Kevers en Infeften doen; nade-
Hiaal z e , zo 't zieh laat aanzien, beilemd zyn, om onder de Aarde uitgebroed en
Kieemabm, B 3 TOl