ìltif'
T A U .
XIIJ.
8 a V E R V O L G VAN DE B E S C I! R Y V I N G
doorgaans bkauw groenachtig wit; belialvc dat liy mec twee breede cn geboogen
lireepen ovcrdwars doorioogcn is, welken evcn zo oranjegeel zyn, als de grond
der bovenvleugelen Voorts hebben ze aan beide de zyden eenc wicte langkwerp
i g e cn m den ointrek (ikkelvormige punien belhande bezooming; en aan den
buitenrand is een fmaller cn bleck oranjegecle omtrek, waaraan eene rei zwar«;
driehoekige piincen iinac, op welke eenc »indere van nog kleiner puncen volgc
Ook zyn 'er, behalve de oranjegecle dwarsftreepen, in den overigen grond, nog
veele andere vcrftrooide zwarte puntcn cn vlakken van veelerleie gcdaanic. Ilet
v o o r i y f v c r t o o n t zicli hier met de beide paar pooten, en de twee voorpooten,
bcnevens de baardfpitzen, en de halve ondervlakte des aclitcrlyfs, blcek oranjegeel.
Onze liefhebbers der Europifcbe Infeaen noemen dit Dagvlinderije het
kleine Paerlemoervogcl t je, zonder paerlemoer; cn 'er zyn nog raecr foorten van,
die klei:ner, deels ook grooter zyn.
% ¥
i l P « ; ,
mli
D e w y l i k b o v e n g e z e g d l i e b b e , d a t deVlindcr, dicuitde koolzwarte Doornrups,
mec eene rei wicte punten, aan de zyden, voorckomt, den hier bcfelircevcn zeer
g e l y k is; zo moei ik 'er nu nog byvocgen, dac dezelve zieh alleen daarin van
den anderen onderfcheidde, dat de grondvcrwe der vleugelen niet zo fchoon
o r a n j e g e e l , maar meer donker okergeel fcheen ; doch de vlakken cn cieraaden
waren bykans cenerlei. Ik zou denzelven evenwel afgebecld, cn hier onder 't
o o g gebragt hebben ; maar toen ik hcm uit zyn verbìyf neemcn cn afcekenen
w i l d e , ondernam ik zulks juift aan een openftaand Ventter, waardcor hy ray
o n c v l o o g , cn ik hebbe toc nog, uit myne zwarte Doorarupfcn, gecn dlergely
ken weder verkreegen. 1, i
T A I .
XIV.
De Pivsede foort der gezelUge , op de Wolfsmelk aazende
R I N G - R u p s ; m de tweede Clajfe der Nachtvlinders
behoorende.
§. I.
^ ^ ' e Rups, die ik thans voorneemens ben te befchryven, hebbe ik aan de
goedheid van den Heer KORNER Frank fort xe c^riVen^ die my dezelve, in
de Maand Juny des jaars 1756, in eene tanielyke mcnigte, raet haar eigenlyk
v o e d e r , en een volledig bericht van haare Eigenfchappen, toegezonden heeft.
Z y was my voorheen niet zo grondlg bekend; want in onze Landllrcek is zy my
nooit
-II
iil;
•i;, : s«