ontdekken; tuITchen beide hield hy zieh bezig, raet zyne Infeflen, oi>
der hunne belioorlyke Claffe te brengen, en door zyn vlytig Penfeel af
temaalen*. De nog voorlianden zynde ootfpronglyke Afbeeldingenf,
zyn de duidelykfte, ja ik duif zeggeii, de onftervelyke getuigeniflen,
van zynen onvemioeiden vlyt; en verdienen wel eene plaats in de koft-
•baarfte Kafiinetten.
• Te midden van deze roemwaardige bezigheid, verzuimde hy echter
zyn andere Werk geenzins; hy had nog boven dien het geluk en geduld,
cm verfcheiden voornaame perfoonen in de Teken-Schilder- en IN-Iiniatuurkunde
te onderwyzen, En dit alles verftikte even min zynen yver,
om in de uitvorfching der Natuurlyke Waarheden fteeds grooter vorderingen
te maaken. Ult dien hoofde verzuimde hy ook niet, fchoon hy
nu reets 2 jaaren gehuwd, en deswege te meer aan zyne geregelde bezigheden
verbonden was, zieh met grooten lull en begeerte te oeiFenen,
in de voortreffeiyke Hoogduitfche Voorleezingen van den Heer Profesfar
Adelbulncr, (naderhand geacht openbaar Leeraar der Wiskundige
Weetenfchappen op de Hooge Schoole te Altorf,) over DERHAMS
Godkerende Natuurkunde.
Daor dit alles maakte hy roemwaardige Voorbereidingen tot de Werken,
welken hy in 't vervolg der Waereld onder't 00g zocht te brengen;
waarmede hy nu in 't kort een begin ftond te maaken. 't Was wel zo,
dat 'er nog al eenige zwaarigheden in hem opkwamen; onder welken het
gebrek aan Akademifche Studien, aan Boeken, en zyne weinige kennis
in vreemde Taalen, geene van de minite was. Niet minder verdroot
het hem, dat zommigen, met wellcen hy tot liier toe geraadpleegd had,
geen beliaagen fchiepen in zyne Waarneemingen en Gevoelens. Dan de
ftandvaftighfiid van zyn opzet, gefterkt door de toegenegenheid van etlyke
Geleerden en voornaame Beguniligers, overvvon eindelyk alle deze
twyfFelingen. Hy ging dan voort op zyn eens genomen beiluit; en begon
zyne Waarneemingen eigenhändig in 't koper te graveeren, en derzelbewys
opleveren
t Bezelven beflaan, in de 4 Deelen van de Hirtorie der Infeften, in meer dan 300
Plaaten, in Quarto; cn het prachtig Werlc derPadden en Vorfc/ien vervac 28 Plaa'tea
in Mediaan Folio , op Hollandfch papier gedrukt: ze wierden door wyiea den Koa-
• ilenaar biilyk jooo florynen waardig geichac.
xelver Uitgave te verhaaften. Hy fpaarde noch koften noch vlyt, cm
dies in eene goede orde te brengen; omftandig te befchryven; en de
befchryvingtelkens, voor deUitgave, door een verftandig en deskunä
v Man te laaten nazien. Hy vervolgde zulks tot aan den derden Geleerden;
onder welken de in zyne Werken zo menigmaal geroemde Heer
Dr Georee Leonard Huth* hem het langfte, naamlyk van t jaar 1745.
tot" aan zyn Dood 1759. onöphoudelyk en met groote genegenheid,
daarin behulpzaam geweeit is.
Hoewel nu alle de in zyne Werken voorkomende Waarneemingen,
als mede de verdeeling der Infeften in zekere Claflen, en derzelver Befchryving,
hem alleen met recht zyn toeteeigenen, fchaamde onze Heer
Rößl zieh nochtans niet, van tot roem van wylen den Heer Dr. Huth
te getuigen + jdat dezelve zyne gefchreeven Opftellen in eene betere orde
gefchikt, en met veele ten bewyze, of ter ophelderinge dienende piaatzen,
uit Latynfche, Engelfche en Franfche Schryvers, verrykt hebbe.
Niet minder had hy ook veele vereifchte handgreepen, in de Ontleedkunde
der kleine Schepzelen, aan dien vermaarden Geleerden te danken
In den iaare 1740. begon hy met de Uitgave van 't Eerfte Deel
zyner Hitlorie der Infeften t t - l^e eerfte afgifte beftond uit eene enkele,
naar 't Leven afgezette, of gekoleurde, koperen Plaat, benevens
derzelver Befchryving. Hy verlangde zeer te verneemen, met welke
goed-of afkeuring dezelve ontvangen zoude worden. De goedkeuring
was zo groot, dat hy geene reden hadde, om aan een verder goed gevolg
te twyffelen. Zulks moedigde hem aan, om zynen arbeid voort te
zetten; en uit dien hoofde gafhy vervolgens aUe maänden 2 Plaaten met
de behoorlyke Befchryving uit.
* * * 2 Doch
* Het is zeer te bekiaagen, dat deze zo voortreffeiyke Genees-cn Natuurkundige Heer
der Geleerde Waereld, door een vroegtydigen Dood, naamlyk op den 2j February
des jaars 1761, ontrukt is.
t Cenoegzaara in ieder Voorredevan de 3 Eerde Deelen dezer Hiftorie der Infeften
bekent de Heer Mj'el ronduit, hoe veel hy aan den vlyt van den Heer Dr. Huth verf
l i c h t zy.
"ttBehalve deze Hiftorie der Infeften, was de Heer Rljfel ook voorneemens, eene
naaawkeurige Af beelding en omftandige Befchryving der /^o^-ei^ra van ons Land uit
te geeven. Hy zou 'er 00^ een begin mede geniaakt hebben, byaldien de Heer Frifch
te ßerlyn, die in 'c jaar 1736. zodanig een Werk iiitgaf, cn naderhand de Heer Paftor
J . H. Zorn, door de Befchryving der Vogelen in zyne Pitim-Tbeohgia, hem daaria
Biet voorgekomen waren.