I r • --
i t * -i i
I ' Ii
l y ü V & R V O L G VANDE B E S C H R Y V I N G
T i i . leden van haar !yf zyn tamelyk dik;en liebben over 'tgeliecl eene fchoonegeale
XXXII. grondverwe, welke hier en daiir ecnigzias in 't groene vak; dach de kop cn de
zts voorlle klaauwpooten zyn helder bruin. In de diie eerl'te leden is, behalye
de bovengemelde koleur, niets anders optemerken; doch de Zeven vollende
ziec men, op hunne bovenvlakie, elk in \ byzonder, met een paar zwarte
ftreepjes geiekend, zo dat ze te zainen eene r d van zevai paar uitniaaken. De
öaariklep, de beide nafchuivers, of achtcrpooten, en <ie vier paar llompe iuikp
o o i c n , ichynen nieer bleek oranjegeel ce zyn; cn v/yken derhaive in zo verre
van de grondverwe der overige leden af. De dikte van 'c iyf geefc genoegzaam
te kennen, dat dcze Rups tanielyk lui cn langkzaam in 't krnipen moct weezen.
Gemerkt nu de Vl inder, uit deze Rups voor,körnende, zieh ook nitnigwerf in
onze Landllreek laat zicn, en niec zelden gevangcn wordt, zo is 'er geen twyffet
aan, of deszelfs Rups moet hier ook jaariyks by mcnigte tevindenzyn. Dan,
dewyl zy zieh in 't gras onthoudt, en gclyk boven geze^d is, ook in de Aarde
kruipt, waarin zy zieh raiiTchien, gelyk meer anderen, by dig verbergt; zo bau
zulks wel de oorzaak zyn, dat deze Rupfen niet iigt gevonden worden Schoon
de Heer Z I M M E R M A n hier zegge, dat deze Rups verändert zorder cenig Spinze]
üf Wooning te bereiden, zo geloove ik echter, dat ze eene holte in de aarde
maakt; welke aarde, droog geworden zynde, by 'i opzoeken Invalt.
Tig. J. De Pop, waarin deze Rups verändert, is in onze » Je Fig. te zien; maar vermlts
haare koleur en gellalte boven befehreeven zyn, hebbe ik Vr niets anders
van te zeggen; en wy zullen nu voorts den Viinder eens wat naauwkcuriger befehouwen.
In de en /V^. vertoont hy zieh in zyne gewoone zielende
g e l l a l t e , met geflooten vleugelen; wanneer men weinig, ofin 't geheel niets,
van z\ne ondervleugelen te zien krvgt. D->ch als hy zieh gereed maakt oni te
v l i e g e n , en de bovenvleugels dan begint optcheffen.gelyk w y h e m in de s i e i'ig.
können zien, zo komen ze ruim ter helfte ten voorfchyn. Betreffende de grondv
e r w j der bovenvleugelen, en van het borlllluk, dezelve is nict altoos eenerlei.
B y zommigen is ze volilrekt donker - b ruin, zo als de 3<te J^ig. aantooiit; by anderen
vecl holderer, volgens de 4Je cn 5Je /'ig. en wcderom by anderen gantich
bleek of vaal; zy valt zelfs wel eens geheel in 't graauwe, als uit de 6 Fig.
afteneemen is. Naar niaate van dit onderfchcid der grondverwe, zyn ook de
donkere cn heldsre dwarslinjen, vlakken en punten in deze bovenvleugelen,
verfchillendo; van waar ze by zommigen duidelyk, by anderen in tegerdeei
bleeker cn naauwlyks te merken zyn. Wanneer deze cieraaden zieh op het helderfte
vertoonen, dan bcfpeurt men eene niervoimige dwarsvlak,' welke noch*
tans by zommigen flechts eene zwarte vlak is, die ook zomtyd, een heldercn omtiek
hjefc; en deze vlak llaat doorgaans bczyden het middcn, naar den TOorftcn
en buirenften rand. Daarbenevens ontd^kt men eene ordere veel kleiner cn geheel
iwa r t e , dwarsvlak, meer achterwaatts aan deu zelfd^n rand, De dunkere
e n
F!g- 3.
«1 4.
F'S- S.
Fig. 6.
ilJr,]
i i f .