^''•Miíñ
« i : - : . ^¡Iw
"ÍAS.
X X I V .
R í . 3.
Fig. 4.
r<s- s.
1 3 4 VER V O L G VAN DE B E S C H - R Y V I N G
g e f a l t e enouderdom oncving ik 10 gezond en frifch van Jlugshurg; waarop ik
terllond eene derzelven afbeeldde, gelyk ze op Tai. XXIV. Fig. i, te zien is.
Alhoewel nu myn Vriend deze Rupfen raet genoegzaani voíder op de reize
voorzien hadde, kon ik echter Hgt denlíen, dat hctzelve zeer verouderd of verw
e l l i t , en zy bygevolg hongerig nioelten zyn ; derhalve gaf ik haar terllond
frllche Salade; en ik zag, dat zy 'er fmaaklyk van aten. Na verloop van vier
dagen veranderden zy weder, dus ten derdcn maale, van huid; en hadden toen
de gedaantc van onze ad? Flg. De niggevlak, welke van bovcn, door de
eerlle drie ringen, tot in den Vierden liep, was nu iets helderer dan te vooren,
en beilond uit roodbruine bortelhairen; doch op de twee laatlle ringen, en op
den Nafehuiver, waren de zwarte hairen wel eens zo lang, als op eenige andere
plaats. Vervolgens vervelden zy nog tweemaal, en na de Vierde verandering
• van huid hadden zy de gedaante van de 3de Fig.; wanneer haare groóte ruggevlali
uit ineer tegelroode hairen beftond, en byna vyf ringen befloeg. Na de vyfde
verandering van huid, waren ze volkoraen zo als 'er cene in de 4<ie Fig. ¡3 af.
gebeeld; ze hadden diestyds nagenoeg de lengte van één duim. Dan laat ons
deze afbeelding nu eens wai nader befchouwcn,
§• 4-
D e v o o r h e e n , nog klein zynde, zwarte blinkende kop van dezeRups, was
nu, even als zy zelve, merkelyk grooter. De gi-ondverwe des lyfs, en der poeten,
vertoonde zieh dof zwart; welke koleur ook de hairen, op de drie vootlle
en twee nchterlle ringen ftaande, hadden. Van dezen waren de achterllen wederom
niet alleen de langllen, maar nu v e d langer; ftaande fchuins op in de
hoogce; terwyl de overigen meer körte en afgeflompte bordéis geleeken; doch
allen ftonden zy ftraalvormig op verheven knoppen. De tegelroode hairen befloegennu
raeerendeels de zes raiddelfte ringen van boven;en tot hier aan toe waren
myne Rupfei) nog op haar fchoonlle; dan, vervoigens ftieten zy de lange hairen
dermale af, dat ze zo kort wierden als de overigen.
s . 5-
Deze Rupfen waren zeer vlug en fnel in 't kruipen; dan, toen ik in de Maand
September gebrek aan Salade begon te krygen, moeft ik onderzoeken, of ze
ook andere GewalTen of Planten wilden nuttigen. Ik bevond toen dat ze, onder
anderen, meeft vielen op de groene bladeren van den wilden rooden Nachtvell;
des ik ze tot het einde van die Maand daar mede Voerde. Eindelyk, geene fpyze
raeer willende nattigen, verborgen zy zieh onder de bladeren van haar voeder,
en bleeven, op die wyze te zamen gerold, als de sde Fig. vertoont, liggen;
wd-
DEa R U P S E N EN V L I N D E R S . 1.53
welke geftalte zy ook aanneemen, zo dra ze aangeraakt worden. Vervolgens TAI.
bemerkende, dat 'er cenigen in die geiialte dood bleeven, zo bragt ik ze uit
de warme Kamer in ecn Kelder; maar ook dit kon niet baaten; zy wilden den
gamfchen Winter nicts nuttigen; en ik verloor ze allengskcns, de eene voor en
de andere na; zo dat ik 'er, in de volgende Maand Maart^ geene mcer leevcnd
vonde. Ik bekiaagde niy daarop Over rayn ongeluk, aan mynen Vriend in
Augsburg; die ook cenigen van dit broedzel voor zieh bchouden had; en hy
was zo guihartig, dat hy my, op den 4020 ^^/-¿Z des jaars 1757, nog drie fiuks
van deze Rupfen ovcrzond; welken ik den 6Jcn dier Maand gezond en frifch
ontving. Deze aten ook met grctigheid by my de bladeren van den bovengemelden
Nachtvell; en wel tot den 7Jcn cn Silben Mai; wanneer zy de geftalte
en groottc van de ö^s Fig. hadden. . "i-
Nu raoeften zy nog eens van huid veranderen; en ze leiden ook hunne oude
B.upfenhuid af, maar zy namcn geen nieuwe weder aan. De Rups verandcrde
naanilyk in eene Pop; waartoe zy zieh, op den Mai^ door een dunen
wit Splnzel gereed maakte. De Pop zelve was koolzwart, en van achteren met
eene kleine iiaartlpics voorzien; gelyk de •yic /'ig. aantoont. Eene myner drie Fig. 7.
Poppen was icts dunner en kleiner, dan de beide anderen; en dit was de
rede, dat ik 'er een Manlyke Vlinder uit verwachtte. Ik getrooflte het my dcrhalve
des te eer, toen 'er eene der twee andere Poppen vcrdroogde; vermits
iii toch op een paar Vlinders hoopen konde Deze myne hoop wierd ook, hinnen
12 dagen, vervuld; want den 19 len en soften Mai kreeg ik,zeer gelukkig,
20 wcl een fraai Mannetje, als een fchoon Wyf je; welken, behalven door de
verfchillende dikte van 't achterlyf, ook door de grondverwe der ondervleugelen ,
en des achterlyis, van elkander te onderlcheiden waren.
§ 7-
Men zicc het Mannetje in de fig- Deszelfs ondervleugels Ii ebben eene Fig. 8,
nieer oraiijcgcele, dan donkcrc okergeele grondverwe; cn daarin befpeurt men
veifcheiden, ten deele verilrüoidc, cen deele ce zanienhangende ?:wane vlakken
en llreepen , van verlchiilende vorm en groort:e. Hierbenevens werde men, aan
den achterllen rand, ook nog eene rei van zodanige te zamenhangende vlakken,
gevvaar; die inet eene imalle oranjegeele bezooming omvat zyn. Het achterlyf
Ichync eene even zo geele en breede bezooming te hebben, doordien deszelfs
raiddeilte grond zwart, en ttr wedorzyde ingetahd zy. De grondverwe der
bovenvkugelen is meelkl koolzwart; en door deze loopt'er, van de inledmg
af, tot aan de iiiterile hockipits, een geilingerde ongelyk brcede en ingeiande
lieldergcele ilreep, met vcrfcheiden zydetakken van dezclfde koleur voorzien.
li^ene andere zodanige divarsvlak ontdekt men in \ middcn naby den voor den
iFäe Dtel \ße Sink. S _ rand;
II« 1
I m
u I
1Í liiir
am