S
1
¡ ! S V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
fii-;.; •
E l ' '
TAB.VI.ni«aanverfcheidenrchooneenmetfFifche koleuren verderde Vitoderä; ondertuilchen
pg-
twyäele ik, of'er onder dezen wel ¿en te vinden zy, die bv den tesen.
wooi-digen, in de gde Fig. afgebeeld, wegens zyne zo fchoone, donkerbkauwe,
geele en violet- koleur, te vergelyken is. Dat hy echter tot de tweede ClalTe der
piaclitvogels behoort, geeven niet alleen zyne beide Sprieten, maar ook het dikke
Jyf genoegzaam te kennen. En dewyl dit lyf, nevens de kop, en ook veelal de
vier vleugels, meer hebben van de fchoone geele, dan van de donkerblaauwe en
violet - koleur, zo neeme ik die voor de grondverwe; niet welke de beide bovenvleugels
, van halfwege tot aan de inleding toe, bedekt zyn; terwyl liet overige
deel, ot derzelver voorfte helft, fchoon donker blaauw is. Gelyk nii deze blaau-
K-egrond met zes bleek - of helderblaauwe fchildvoimige vlakken, en eene verdeelde
gantsch witte, allen van ongelyke grootte, vercierd is; zo vindt men daarintegen,
m den geelen grond, weder andere en verfcbeiden van eene donkere
violetblaauwe koleur; welken meerendeels met elkander te zanien hangen; en
hetvoorlyf, ofborlWuk, is raede met diergelyke vlakken overdwars g?tekend.
fcn even zo vertoont zieh deze koleur ter piaatze, alwaar het achterlyf zieh met
het borflltuk vereemgt. In de ondervleugelen zyn de breede flingervlakken, in
den geelen grond ftaande, allen donker violetblaauw; en de eenigzins uitgeronde
buitenrand is met eene fmalle witte linie bezoomd. De kleine o ^ n zyn roodbrum;
en de beide Sprieten graauwachtig-bruin. 't Gene 'er voor't overige
nog aan deze befchryving ontbreeken mögt, zal de genegen Leezer, door de be,
fthouwing der Afbeelding, gemaklyk können zien. .u o u r s eDe ,
TiJ. VI!
m ym.
Jirieerkie zeldzaome Inlandfihe VHNOERS v^n
onderfcheiden Claffen,
ßnder deze drie verfcbeiden en zeer ons;emeene Vlinders, welken ik de
eere hebbe den Liefhebberen myner Nattiurlyke Hißorie der InfeBen
^ VII. en v m . in af beelding onder 't oog te brengen, zal die, welke
in de i t e en jde Fig. op Tab. VII. voorkomt, wel de zeldzaamfte hier te Lande
zyn
™ T l fe' ¡y ^•'¡"«'f-J''!'- «7- Fll- t. rArUqum. De Heer Kramer heeft
op Tab. XXIX. Bs. B. ongetwyffdd het Mannetje.'en de Heer ÄiyS/Jiier "t Wyfie afeebeeUi
feet wdkly den serflcn aau het dmw. en b; dei) Ijstftcn aan het dikke achterlyf te befpiurcn is.
KLEEMANK.
\ m