m
ill
" ' - ' S M i
1 5 + V E R V O L G DE B E S C H Fx Y V I N G
XXVIIT Ru p f t n van den tegenwoordigen Vlinder moet, en zo 00k de Pop,
niec alleen ten aanzien des Vlinders veel grooter, maar te gelyk van eene gantfch
f'g- I- andere geileltenis weezen. Den Vlinder zelven zien vvy op Tah. XXVIIi. Fi".
I. alwaar ik hem met uitgebreids vleugelen afgeniaald hebbe. Wat verder zyne
gellalte betreft, als hy met gcflooten vleugelen IHlle zit, zulks kan men ligtlyk
nagaan, als tnen de afbeclding der hem gelykende kleinere foorten, waar van
reets gefprooken is, in oogenichyn neemt. De bovenvleugels van onzen Vlinder,
welken, in den heldergraauwea grond, met verfcheiden donkergraauwe en
zwarte golfachtige dwarsftreepen, linien, okergeele trekken, en witte vlakken
vercierd zyn, Valien bezwaarlyk te befchryven; doch ze zyn aan die der kleinere
i b o r t e , in't Eerfte Deel , ondor de tweede Clafle der Nachtvlinders, zodanig
g e l y k , dat het fchyne, als of ze hier, door iniddel van een Vergrootglas, afgebeeld
waren. Even zo is het gefteld met het blauwaehtig graauwe lyf, inzonderheid
het borlWiik, aan deze beide Vlinders, maar aan 't achterlyf is hier het
derde en vlerde lid op de bovenvlakte zvvart, en \ laatlle lid bruin. Dan voorts
zyn de beide groote en breede ondervleugels aan deze tegenwoordige ioort wei
het merkvvaardiglle; nademaal ze niet alleen aan den rand met een byzonderen
Zoom voorzien zyn, maar ook nog een helderen violetkolenrigen breeden dwarsftreep
hebben. Betreffende de randbezooming; dezelve beftaat, aan ieder vleug
e l , uit Zeven zeer diep ingetande, gelykvormige, witte uitlleekende fpitzen;
allen met een tederen zwarten onitrek, en met een langhairig wit vederftof, in
de gedaante van franje, voorzien,' en dewyl de tuiichenruimte dezer uitlleekende
fpitzen, in eene byna ronde uithooling beilaat, zo vertoont elk dezer fpitzen
genoegzaam de gedaante van een bloemblaadje. Naall deze witte bezooming
ziet men een zwarten grond, die aan den kant van 't lyf merkclyk fmaller, dan
buiten om en aan den Witten rand, in 't blaauwaehtige verdreeven is. Aisdan
Voigt een byna even zo breede, heldere violetblaauwe boogswyze dwarsilreep;
, die nagenoeg het midden dezer vleugelen beilaat; en den Vlinder het fchoonfte
vercierzel toebrengt. De overige grond, tot aan de inleding loopende, is ge-
, . heel zwart;alleenlyk wordt men, by de inleding, nog eenig iets langer en helder
graauw vederllof gewaar. Voorts heefc deze foort, even als de kleine, lauge
• hairvormige fpriecen, en een paar groote braine oogen in den kop. Eindelyk
moete ik'er nog byvoegen, dat de bovenvleugels van dezen Vlinder, in hunne
i b o r i , even zo cierlyk en byzonder, als de onderllen, aan den bultenrand in^-
t^nd zyp.
pifi
DER R U P S E N EN V L I N D E R S . • 5 5
Een ongemeen fchoone koolzwarte V l i n d e r , ' « í í witts
vlakken en oranjegeele zwartgevlokte Ondervkugelen ,
henevens een carmynrood Achterlyf*; behoorende
tot de tweede Claffe der Nachtvlinders.
Deze Vlindtrniaaktby geopende vleugelen,wegens zyne veelerleie koleuren, Tjn.
eene by uiiilck fraaie vertooning; vermits de eene de andere raeer verhoogt; J.^VIir.-
doch in 't zitten wordt zulks zeer verminderd; doordien hy alsdan zyne bovenvleugels
zo plat te zamen fluit, dat 'er de ondervleugels, b^nevens het achterlyf,
als by opgemelden van Tab. XXIV. in de lodc Fig. afgebeelden Vlinder, genoegzaam
door bedekt worden. Deze bovenvleugels zyn, even als het bortliluk,
in den grond koolzwart en wit gevlaktf. Het borlllluk nochtans heeft twee of
drie driekantige vlakken, welken echter meer punten dan vlakken te noeraen
zyn. Daar tegen pronken de vleugels met negen zodanige vlakken; welke niet
alleen in grooae, maar ook in gedaante, van elliander verfchillen; en by alle
Vlinders niet eenerleie grootte hebben; ze zyn hier ten naauwkeuriglle naar het
oorfprongkelyke afgeraaald.
D e grondverwe der beide ondervleugclen is altoos zeer fchoon en Hoog oranjeg
e e l ; men wordt in dezelve, behalve een zwart punt, zes in grootte en vorm
verfchülende zwarte vlakken gewaar; die voorts, aan het buitenile llompe einde
van den Vleugel, nog in grootte verre overcroffen worden, door eene zevende
vlak, in weüie men aan d n rand twee iangkwerpige oranjegeele vlakjes kort by
elkander ziet^ Het achterlyf is by 't Mannetje, 't welk ik hier afgebeeld hebbe,
tot Over de helft hoog carmynrood; en 't overig gedeelte, naar den kant van 'c
borlllluk, in 't oranjeget^^ie verdreeven. Aan de Wyfjes, integendeel, is het
achterlyf gemeenlyk hoogrood; en beiden hebben ze, op de bovenvlakte, eene
« In Imti. Sy^. Not. Phal. B. p. 820. fp. 41. wordt hy ViUica, de Z'xarte Beer, de Rsom»
$lek genoemd.
K L E E M A li li.
t Deic wiite plekken vallen aan ecnigen, inionderheid by de Wy^es, ook wel iets in 't awa»
ielgeelc.
K l e e m a h h .
Maar even als de zwarte plekken dikwyls veel kleiner, dan ze inde afbedding zyn, uitvallen t
zo zyn.integendeel, de inde groote zwarte plekken ftaande langkwerpige oranjegcele plekken
wel eeas ve^ mtgebreider, ca geheel te zamenhang^ds.
K r. E E M A M W.
Ml
;fii