ToM.iv. Té,b.xxxir.
DER R U P S E N EN V L I N D E R S. 18 5
tagt, zonder dat ik toen de Rupskende, of dat ik ooit kon hoopon, dezelve T4s_
te zullen zien. Ik was en bleef 00k diescyds nog geduurig in rwyffel, of nict de XXXi\ .
kleine Rups, op de gemeide Tab. in de iftt-' Fig. aigebeeld, en die ik nooit tcr
verandei-inge iiebbe kennen brengen, juift die gene was, waamit dit Viindertje
voortkomt. Dan nu ben ik overtuigd, dat raync cwyifeiing nict ongegrond geweeft
zy,' aangezien de eerilgenoemde Rups, onder de my bekcnden, de eenigi
l e is, welker volkomen verandering my tot hier toe onbekend bleef; ingevalie
niet eenige kleine foorten van Vlindercjes, waar van zommigen niet grooter zyn
dan eene Mugge, daar onder behooren; het welk ik niet voor vaft bepaalen
k a n , eer dat ik derzelver Rupsje hebbe leeren kennen. Wat nu verdcr de tegenw
o o r d i g e Rups bctreft, daaronnrem luidt het my door den Heer F u s z l i ovcrgezonden
Bericht aldus:
S- 3-
" I k neeme de vrybcid, UE. de langgcwcnfclire Rups, ichoon Tpade, in af-
„ b c e l d i n g toetezenden; daar ik de leevende Poppen, in cen Doosje Jiggende,
„ bygevoegd iiebbe. Ik wenfche alieen, dat ze gezond mögen o-'«idiomcn. In
„ d e Maand Juny^ of cok wel in \ laatíí: van B'Ui , lian men aan de llruikenvan
„ d e Lonicera fruSfu rubro mgro^ of het Xyloßeum^ dac is aan de llonds-
„ k e r f l e n * , ovaalc Eiercjes vindcn; waaruit kleine groene Rupfen met zvvarte"
„ f t a a n e n voorckoraen. By de derde of vicrde verwifieling' van huid, geevcn zy
„ z i e h eerll recht te kennen: haare l^oleur, die aanvangklyk gantfch zeegroen,
„ z o n d e r eenige tekening op de huid, was, werde alsdan bladgroen ; en by
5,zommigen geelachcig. De kop is langkwerpig rond , biaauwachtig-groen;
„ e n van 't eerile lid tot aan den ñaart loopen, tcr vvcder;iyde, twee wicte trek-
„ k e n ofllreepen; cn even zo ontdekt men 'er ecn donker groenen (Ireep, over
5,den rüg, tuíTchen de beide Witten. De iuchtgaten ziec men geei, gelyk ook
„ d e p o o t e n , * welken echter aan zommigen purpcrverwig zyn. Hcc ondeHyf is
A a 3 ge e l
» De Choorhcer Meyer, te Bichofzel ir Zmizerland, heefr meer van dezc Rupien op de
Woudwinde {Lonicera ) gcvonden i en mec rierxelvcr bladen gevocd, Hy regt dat zomniigea
2ich boven de aai'dcj onder eene dutine bcdekking van weioige draaden . mcp -'tvat daar onder
Termengde aarde, den ipden. van Hooimaand vcraiiderd hebbenj en dat hy'den lódcn van
Äomerinaand, des volgenden jaars, daar uit den eerüen Viindcr bekomen.^hceft. Anderen»
vervolgt h y , hebben rieh, tuflchen tezaamgetrokken bladen . ; onder ceñiré vcrmengiog van
aarde, ter veranderinge gefchikt. Het Spiniel voegt hy 'er verdcr by, belkat uit grove draa.-
den cn gelykt meer naar het bericht van den Heer Fusz/i, dan naar de volgeudc befchryving,
die 'er de Heer Röfel van geeft. Doch de Heer Fusz/i verleent oas desaangaande in het ade
ftuk van zyn nuttig Eatomohgi/cb Magazyn. op pag. 2Ó7, alw^r deze opmerking van wylea
den Choorheer Meyer te vmdca is, de volgende onderrlchting. Ik had, üegt hy, toen ik
den Heer Röfel eenige Poppen van dezen Spbitix zond, dezeiven te vooren eerlt in het Spinzel \znáePhfí¡ Potatoria, (zie Kofeh Eerße Deel van de Nacbtvlindcrs Tab. II.) geftokenj
tcn einde zy op de reize geen fchade bekomeu mogtcn^ en daarby vcrgeeten. dit den Heer löfeltt me;den, waaruit dan ontßaan lal zyn, dat hy het voor h Fvciformis et Spinzel van den Sphinx gehoudcn heeft.
K L E £ Ü.1 Ä ^ N.
hvr.iiii
„ J ,
n
i