144 V E R V 0 L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
TA». voor hiar gerced liaiä, wel haafl , cn veriieten dezelven niet, voor dat zs
XXIII. begonnen te verwelken. Midlerwyl kon ik in 't begin nier befpeiiren, dat
zy 'er iecs van nuttigden; tot dat ik eerlaiig bemerkte, dat ze allecn de buitenlle
huid derzelvcn afknaagden; en eindelyk zag ik, dat ze 'er ook gaatjes
in beeten. Zy aten liet voedzel dat ik hun gaf, tot myn genoegen, met veel
f m a a k ; en als ze hun genoegen hadden , blceven ze op de plaats , daar ze
w a r e n , met een eenigzins opgeheven voorlyf en kop, zo lang onbeweegelyk
z i t t c n , tot dat ze weder cetluii: kreegeii; of dat de een der üicdgezellen den
anderen kwam catnilien, 't welk niet zelden gebeiirde;
N a dat myne Rupfen den 12. Juny belcefd hadden, en nog eens zo groot
geworden waren, begonnen de meeilen haar voedzel niet zo greetig, als te
vooren aan te Valien, maar bleeven geftadig op dezelfde plaats IHl zitten. Dit
veroorzaakte, dat ik voor haar verlies begonde te vreezen. Ik wilde haar
bieroni nog te eerder op frifeh voeder onthaalen, maar ik raoeft de Rupfen,
om ze daar op te brengen, genoegzaam met geweld van 't oude afdringen
en los maaken. Dan ik zag echter ivel liaaft hier van af; gemerkt ik tot
myn verdriet ondervond, dat ze daar door oni hals raakten; terwyl ik teffens
b e f p e u r d e , dat ze allecn gevaft hadden, oni de eerfte verwiflcling
van huid
te ondergaan: dat ook by die genen, welken ik in ruft gclaaten had,
na twce
o f drie dagen, en by anderen iets laater volgde.
§• 5-
Eenigen niyncr Rupfen vcrwilTeldcn derhalve, den 14tlen Juns of met den
l o l c n dag baars onderdoms, reets voor de eerlleraaal van huid; en by de overio
en "-ebeurde zulks vvat laater van dag tot dag. Met zeer naauwkeurig op
altes te letten, bebbe ik bet volgende daaromtrent waargenoraen. Z(! maak
e n , wanneei- ze van huid zullen veranderen, een dun, teder, cn by de eer-
Ite vervelling genoegzaam onziebtbaar Spinzel; door middel van 't wjlke zy
aan 't blad, daar ze op zaten, blyven hangen. Dit dient haar vervolgens 0111
d e oude huid des te gemaklyker te können afftroopen; en zulks was ook de
oorzaak, dat de Rupsjes, welken ik, als gezegd is, los gemaakt had, ftierven.
Hier by hebbe ik nog opgemerkt, dat ze ten tyde, als zy beginnen te
v a f t e n , zieh ook volkoraen van haare innei lyke onreinigheid zuiveren: mitsgaders'dat
de huid van den kop, by de vervelling, het eerft los breckt; en dal
vci-volo-ens de nog aan 't lyf zittende balg afgeftroopt wordt. De nieuwe huid
van den kop ziet 'er alsdan gemeenlyk helder geelaehtig nit; maar ze wordt
binnen een half kwartier nurs zwart ; en de R a p s zoekt, voor dat de nieuwe huid
baare behoorlyke hardigheid en koleur bekomcn heeft, naar geene fpyze. Dit
alles hebbc ik by de drie volgende verwiflelingen, (want deze Rups verändert
vjeniiaal van buid, ) nog duidelyker befpeurd. §. 6. Na
BER R Ö P S E N EN V L I N D E R S
§. 6.
Na de eerae verwiOeling was 'er aan myne Rupsjes, zo ten opziehte der ko- TAB.
lern- als dcrgelhl te, weinig onderfcheids te zien. Dit kwam niy in 't begin eenigzins
vreemd voor, vermits het onderfcheid mlTchen haare tegenwoordige en
volgende gedaante, die ik verwaehtte, zo groot was. Maar toen ik bemerkte,
dat zy de Peereboombladeren weder fmaaklyk nuttigden, en ook in wasdom toenamen,
bekonimerde ik my niet meer daarover, als wordende hier door verze- Ikerd, dat liaare geringe verandering geen voorbode van eenige ziekte was. In
de 3de pig zien wy onze Rups na de eerfte verandering van huid; en de 4dc 3-
t i g . vertoont haar kort voor de tweede vervelling. Toen hadden zy eene zwart- " t'
graauwe grondverwe ; en ieder lid of ring vertoonde een breeden bandvormigen
fiuwcelzwarten dwarsftreep ; waarop de fchoone oranjegeele en verheven knoppen
frifeh en bevallig pronkten. Deze knoppen waren van boven ftraalvormig,
met oranjegeele, körte, en rtyve hairen bezet; de kop, mitsgaders de zes voorfte
klaauwpootcn, waren blinkend zwari; en de vier paar ftompe buikpooten,
benevens de Nalchuivers, oranjegeel. Degeftalte, in de 4<ie/"¿g. aangetoond,
namen ze akoo» aan, als ze verzadigd, of op het punt van verandering waren.
S- 7-
• TulTchen den 21. en 25. J m y gebeurde by myne Rupsjes de tweede verandering
van huid: dus was haar de nieuwe huid al binnen 8 o f 9 dagen te eng; cn,
na dat ze die verwifTeld hadden, zagen zy 'er veel prachtiger uit; hoewel nog
zo niet, als in hunne laatfte gcft.ilte. Na dat ze acht dagen in dit nieuw gewaaii
opgewaiTèn waren, tekcnde ik ecne derzelven af,-en de plg, vertoont deze Safbeelding.
Haare grondverwe was nu van boven een aangenaam bleek celadon
of bleek blaauwachtig - g roen ; welke koleur echter wederzyds meer in 't geelgroene
verdween. Voorts was de hier onzichtbaare ondervlakte van 't lyf gehecl
zwart ; en, door ecne , op ieder ring te voorfchyn komende, heldere
wrongvormige bezooraing, van de zydevlakte afgezonderd. Ook hadden de verheven
knoppen der ringen nu eene meer citroengecle koleur. De kop fcheen
tpen mede wel eene groene grondverwe te hebben; maar, dewyl 'er aan ieder
zyde cene groote zwarte oogvlak was, en 'er door 't uiiddcn een cvenecns geküleurde
ftreep aflicp, die denzelven verdeelde, cn zieh over den bek gaifelvormig,
of als cen driehoek, uitbreidde, zo vertoonde hy zieh meer zwart dan
groen: echter was hy ook aan zommigen volkoraen zwart, en aan andere groen.
Op den hals en den eerilen ring waren van boven drie of vier dwarsftreepen te
zien ; welken van een in de ¡engte loopenden en tederen ftrecp doorkruift wierden.
VVyders vertoonden zieh, tuOchen de ringen van 't lyf, eenige zwarte punten,
die in eene gcregelde orde flonden. De menigvuldige geele knoppen waren
nu iets hooger , dan te vooren, en hadden een weinig donkerer fterrepunten
aan hunnen rand. OndertuBchen vraren, uit derzelver halfronde en verheven bo-
IVde Deel, iße Stuk. R ven