1
3a V E R V O L G VAN DE B E s C II R Y V I N G
XAi.. IV. en uiigcgeeven h a ^ ; ten welken eiode ik denzelven van myn waarden VricnH
d e n j o n g e n I t o R i D i N O E R , een waarden Zoon van een beroeradcn V der'
mt Aagsbnrg ontvangen hadf. Ik vermoedde toen reets., dat die V nder v^c zo'
cen Brief, nopens de.™ Vlioder ui. zyne Rnps^/vSeeri^ S oo ' e X
een Wyf jes - Vl.nder dezer Iborce, die nog grooter en fehooner d n^de m™e w^
benevensecndeeljong-eRupl-en, welkenliy uit deszelfs Eieren 4weeIM"d'
Gverzond; waar voor ik hem nogmaals myne dankbaari,ei4 betSge t k zyn'
Brief bieek my dat de Heer Hofraad zelf dien Viinder, in de by bIv euth
gen eenzaanre Landilreek, in eene Alice van Olmen en Linden gevlnger fad"
en gezind was my denzelven ioe tc zenden, zo als hv mvne XYYK'ftn r w '
Ving. Deze Vlioder was niet alleen merkeiyk g J o o S Z A^
reets gezegd ,s; niaar hy had ook aan aclrterdeel zyner bove, vleugeTen^omiren
den bovenrand ter wederzyde eene driekandge heldergeele viak; w Ike ™rden
anderen in c geheel niet te vinden was; dat bygevoli; eene merkeW e ? i
denheid uitle^rde. Hier by kwani dit'zonderli^ge: daf S z Ä , " ' e '
p v a n g e n i s , fchoon met eene fpelde vadgeffoken, nog veele witaeh ige X
kende E.eren van zieh gaf, welken ongetwyiTeld reets door 't Mannet e tevruc K
geweeft waren. ^ Want 'er kwamen , na verloop van tien, twaalf T n veerd n
dagen zeer kleine Witte Rnpsjes uit voort, die met zeer tedere lange haiien dun"
„etjes bezet waren. En dezcn toonden, toen men haar allerhande tfdei^ bhac es
« n Gewailen voorw.erp, na ettelyke dagen, ten duidelykile dat het ¿ IndSr f
haar het imngenaami e was ; nadien zy, ithoon ze ook wel nan de Otaen en
Lyfterbezienblaadj.es knaagden , dezelven wel dra verlieten, en op ^Lt ade
blaadjes vielen. Zy grceiden ook van dit voeder van dag tot dag; „amen toe
i n g r o o t t e e n krachten; en, na verloop van tien dagen, ziiiverdeS zy zieh ™
d i e onrein.gheid; wierden bleekgeel van kolcur, zaten (Kl en llroopten haare
eer-
* Deien overfcboonen Wyfjes Nachtvlinder noemt de Hper T;,,,,^,.. - r «r
835- ip. »«-»/i.'de Dome, d™ Clugi" L^Tteer "¿^¡^'l tilfiffvlS''
2omu,igen nog merkelylc grooter Jan de Röftlfche aibeddinp p„ r l™, YJ'f)«/!'"^' " zyn
blinkende E,e5„ leggcL fyn .e evenwel - ü ^ a i ' . ' Ä i e ^ ^ ' f T n o g e^f a n r « ' f
inedede Pop van dezcn zddjaamen Naditvlinder, bencvcns dcszdfi e«™ n
netje, in myne Byvoegiden mtdedeelen. °=mvcns flcszdts evcn zo 7.ddiaani Mail-
KL E EMAHK,
f Ter cere vaa deJ^n hier naat waarde geroemden Zoon van den in "t iaar .ri / overie^d,»
vermaarden Heer kan ik niet nalaaten, den Liefhebheren zynef l ooM Ve^imellS
tan Viervoetigc D.eren, tvdke hy federt ecnige iaaren in fo i,it<>eeft m™ 7j ^
en Franfche berch,.y,i„g „aar de^rangfchikkifg ian'de He^erXr/S' en ¿ " Ä f ' ?
Leven getekcnd en gekoleiud, als lets meikwaaidigä aan te pryzen. • "aar t
KLEEWANN.
BEII R U P S E N EN V L 1 N D E R S. 31
eerfte huid af. Na 't afleggen van die huid verfeheenen ze raerkelyk grooter; TAB.
en dcrzelver hairen op den rüg waren veel langer en gantfch zwartachtig; hierby
waren ze fiicl in 't loopen. Het voeder fcheen haar voortreffelyk te fraaaken, zy
grceiden, binnen de volgende tien of twaalf dagen, weder zeer fterk; en na
verloop van dien tyd, maakten zy zieh andermaal; even als de eerfte reize, gereed
tot eene tweede vervelling. Na deze verandering befpeurde men aan dezelven
twee eenigzins donlfere zydeftreepen ; en zy waren met tamelyk lange
roodbriiine hairen bczet. Van dien tyd af aan kon de Heer Hofraad, wegens
zyne veelvuldige bezigheden en afweezigheid, haare verandering en wasdom zo
naauwkeurig niet meer nagaan, fchoon hy ze nog dagelyks frifch voedze! gave of
liete geeven. Haar wasdom ging nu verder zo fpoedig niet meer voort; en toen
zc vervolgens na verloop van 12 of 14 dagen, voor de tlerdemaal haare huid
vcranderd hadden, waren ze met veel korter, doch ook veel digter, en meer
donker roodbruine hairen begroeid. Hier op Icheenen zy,nocb naar haare evenredigheid,
nochnaarniaatc van den Vlinder, die 'er uit voortkomen moeft, meer
te willen Waffen of zieh tot eenige verandering te fchikken. Vermits nu ook
cmtrent dien tyd, wegens het invallende flechte weer,de Lindebladerenbegonnen
aftevallen,en myn Begtinftiger op reis moef tgaan,zo wilde hy de Rupfenevenwel
niet laaten verderven; en beiloot derhalve, om 'er my het grootfte ge'deelte van
Over te zenden; hoopende dat ik mogelyk nog een middel zou vinden, om de
eene of andere van dezelven ter veranderinge te brcngen; of dat ze my veelligc
ter afbecldinge konden dienen.
Dit was de inhoud des Briefs van den Heer Hofraad, en dewyl ik met denzelveii,
benevens den Vlinder, ook de nog leevende Rupfen ontving, zo kweekte
ik dezelven op het zorgvuldigfte; maar ik kon ze niet tot de gewenfchte volkomenheid
brengen. Zy blecven wel den gantfchen Winter over, tot in de maantl
ßiaanf des volgenden jaars, in myn Kelder, waarin ik ze uit voorzorg gezet had,
by 't leven; maar ze wilden , reets federt de maand Oäoher, toen ik ze ontvangen
had, niets meer nuttigen. Nadien ze echter in Maart nog leefden, bezorgde
ik ze met veelerleie foorten van Loof , het welk ik in eene warme kamer liet uicfpruiten;
dan zy tadden 'er geen fmaak in; en ftierven van dag tot dag, zonder
dat ik 'er nog een van afgebeeld had; om dat ik ziilks niet wilde doen, voor dat
zevolwaffen waren. Dan deze fchade wierd my in 't jaar 1754. vergoed, door
myn genoemden Vriend den Heer RIDINGER, van Augsburg-, overniits hy my
eene naauwkeurige en konftige Afbeelding van deze zo zeldzaanieRupfe toezond;
welke hy zelve met veel Zorge en moeite opgekweekt had. Daarbenevcns gaf
hy my in een Brief hier omtrent het volgende te kennen. Hy had, in den Herfft
des jaars 1752, twaalf dezer Rupfen van een Vriend ontvangen; welken uit de
Eieren, door een Vlinder, die reets met eene fpelde vailgelloken was, gelegd,
voortgekomcii waren. Wen had dezelven, dric maanden lang, met Salade ge-
E 2 vo c -
i'iiäV'
i f •
ijih'