TAB.
XXIV.
13+ V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
r a n d ; endezc heefc, aan de inleding, een fmallen ftreep van gelyke heldergeeie
koleur. Ook liebhcii deze bovenvieugels aan den buitenllen rand, even als de
o n d e r f t e n , ecne gclyk breede oranjegeele bezooming; en aan den achierllen
e e n e fmallere. De kop, raitsgaders de vedervonnige Sprieten, en 't kleine
v o o r l y f , is zwart,- van achteren heeft de kop een paar grootte geele punteli;
waartegen de fmalle en lange fchouderbladen ccn heldergeel boordzel hebben. '
^'S- 5 De ptic Fig. van deze Plaat venoont ons het Wyf j e ran die flach van Vliiid
e r s , in ecne vliegcnde gcllalte. De grondverwe der ondervleugelen, en de
bezooming van "i achterlyf, zyn hier niet geel, maar fchoon vuurrood; doch de
bezooming van den achceriten rand is niec van 6cne dicrgelykc koleur,* voorcs
ziet men ze echter ook mec zwarte vlakken vercierd; en van de inleding af is
i e d e r , over de helft, tot aan een final overdwars verdecld rood vlakje, geheel
zwarc. De bovenvieugels zyn aan die van 'c Manneye tamelyk gelyk; behalve
dat ze, aan den buitenrand, geene bezooming hebben,- en de geelc ilreepen en
vlakken vcrtoonen zieh fchooner geel ; zelfs vindc mcn ze, onurent den voorften
rand, eenigzins in \ vuurroode verdreeven. Wyders zyn de Sprieten, terwyl
hec achcerlyf dikker is dan dac van 'c Ma n n c t j e , dünner; en de cvvee puiicen
achcer den kop vuurrood.
9 .
Vermits ik nu een paar Viindei's van cweecrleie gedacht had, was ik begecrig
te zien, of>, en hoe, zy paai-cn zouden. Ik lict deze Vlinders dienvolgende eenen
nachc in een verblyf by clkander, en vond ze, des anderen morgens, op
Fig. 10. die wyze gepaard, als in de Fig. cezien: doch, gemerkt my het begiii
dezer paaringe onbekend was, zo kan ik niet zeggen, hoc lang zy duurde. De
toegenegen Leezer zal, zonder dar ik 'er my verder over mdaace, ligtlyk kennen
zien» «^at, by deze paaring, de Letter het Mannecje , en B. hec Wyfje
cn B. aanwyfl:. Ik zal 'er daarom alleen nog maar kortlyk van zeggen, dat ik van
dezen ,de Eieren erlangden; die, als boven reets gezegdis, fchoon groen en
paerelrond waren; als mede dat ik 'er vervolgens ook jonge Rupfen uit gckreegen
hebbc*.
• Diergclyke Vlinders, welken xich op het einde van Mai, on in 't begin van Junj, vcrtoonen,
Jeggen bunue Eieren geraecnlyk fpoedig; waar uit dan, na verloop van 8 a 10 dagcn,
de jonge Rupsjes ten voorichyn kernen. Dezen veranderen voorts, tot in de Maand September,
in even diergclyke Vlinders; die weder paaren ea Eieren leggenj waaruit dan die
Rupfen geboorcn worden, welken overwinteren, en niet voor het volgende jaai- in Vlinders
•veränderen. Dus komea 'er van deze foort, 's jaarlyks tweemaal > Eieren, Rupfen en Vlinders
ten voorfchyn.
K L E E U A N K.
I
t r |"fl ' In
I ;