Iii
156 V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
Tab. rei zwarte punten. De beide Tprieten zyn vedervormig en zwart; doch aan de
XXVIII. Wyf jes vry wat fmaller, danaaii de Manneyes. MilTcliien ben ik in 'T vervolg
nog 7.0 gelukltig, dat ik den Liefhehberen der Inftflen 00k de Rups, die waarfchyniyk
eene Beeren-Rups is, benevens de Pop van dczen Vlinder, afgebeeid
"vertoonen könne*. Ik vieie niy hier mcde te mcerder, om dac ik oniängs, van
een Vriend uit Jena, eene Beeren - Rups ontvangen hebhe, waaruic deeze Vhnder
verwachc wordt; en ik hebbe haar reets zo verre gebragt, dat ik hoope, 'er
binnen drie wecken den Vlinder, dien ik niet grooc verlangen te gemoet zie,
uit te zullen zien voortkoraeii.
Een uitmemend fraai getekende Vl inder, met hoogroode
en zwartgevlaktß Ondervleugekn; iviens Bovenvkugek
en met eenige luitachtig geele dwarsdoortoogen
zyn; en wiens Aehterlyf
cranjegeel is f . Beboorende tot de tweede
ClaJJe der NachtvHnders.
Tab. De tegenwoordige zeldzaame Nachtvlinder behoeft den voorigen in fchoon-
XXVJII. IJGJ^ „JJJ JG wyken; en ftrekt Biet minder ter vercieringe eener verzamelinge van
Infeften. Ik hebbe denzelven insgelyks, met uitgebreide vleugelen vliegende,
Bs- 3- in de jäe Fig. afgebeeid; verniits nien, vvanneer hy zyne vlcugels toevouwt,
en ze vlak te zamen draagt,'het minfte gedeeke zyner fchoonheid ziet. Uit welke
Rups hy voortkome, en met hoedanig een gewas deze zieh geneere, is my tot
heden toe voor zeker nog onbekend. Echter onderftelle ik, dat hy uit geene zo
digthairige Beerenrups voortkome, tils de beide voorgaandcn; van welken de
eene op Tab. XXVII. Fig. i. cn 2. en de ander op deze tegenwoordige Tah.
Fig. t. te zien is. De reden hier voor zyn, om dat hy geen zo dik achterlyf,
en geene zo vedervorraige Sprieten bezit als de eerfl genoemden; maar, ten
aanzien dezer deelen, en der overige geftalte, meer overeenltonill hecft met den
fchoonen kleinen Nachtvlinder, welke met hera onder dezclfde Clafle behoort,
en die in het Derde Deel op Tab. XLVII. benevens zyne Rups en Pop, afgebeeid,
m 'pag: 238. berchreeven is. Den tegenwoordigen liebbe i'k haar ein
der fchoonllen en grootften van deze foort gemaakt: want men vindt 'er" onder
dit flach, die merkelyk kleiner zyn. §. 1 3 De
9 De geeerde Heeren Liefiiebbercn können dezelve dadelyk op de mailvolgende Tab. XXIX.
in haare verandering Fig. 1 - 4 i afgebeeid vindell.
K l e e m a k n .
ii- Hy hiet in Linti. S}ß. Nm. Phal. NoS. pag. 834. fp. i. Hera, de Rujßfche Beer. De
^.ups, mitsgaders de Pop, hebbe ik in myne Byvoegzelen op Tah. XLI. yoorgeiteld.
- Rx E £ M A Ii Ii.
R U P S E N EH v l i n d e r s.
13-
' 5 7
De bovetlvleugsls van dezen Vlinder hebben eene niet zeer donker bruine TAB.
CTondverwe; welke by zommigen hclderer, by anderen donkerer uitvalt; en
büvendien Ichoon groenachtig ot koperverwig Ichynt, te weeten, naar raaate,
dat 'er het daglicht van deze of gene zyde op valle; en onze oogen daar op gericht
zyn. Voorts is ieder vleugel in deze grondverwe met ettelyke fchuins
overdwars ftaande geele, h;gt Witte en ongelyk breide lireepen voorzien. De
grootllen dezer (ireepen vertoonen, zo uls wy den Vlinder hier voor ons hebben,
vul-ensde verbeelding van zoramige Liefhebbers, op den rechtervleugel een
IV°cn op den linker een VI: doch deze getallen en kentekers zyn, byeenigcn,
duidelykeren fcherper, dan by anderen, cn ook by den tegenwoordigen uitgedtiikt.
Behalve deze groote en heldere lireepen ziet mcn nog, aan den voorllen
rand, twee fnialle en körte dlergelyke (Ireepjes; en uit de inleding komt 'er nog
cen derde te voorfchyn, dat in zyn breed begin een donker puntje hceft, cti
naar den achterrand fpits toeloopt. Deze achterrand zelve is met een fmallen
Zoom, van gelyke koleur, ingevat; die zieh ook, van den achterften ftompen
hoekcenigzins afgebroken, naar den buitenrand uitftrekt, en omtrent her
fcherpe buitenlle of voorlle hoekje in hoe langer hoe kleiner zaagtandjes eindigc.
Zoiumio-en dezer Vlinders vertoonen ook, even als deze, aan den ilompen achtcrho;
k°, alwaar, vQlgens zommiger verbeelding, de beide ftreepjes, die een V
uitmaaken, te zamen loopen, cn veele byipitzen hebben, drio of vier donkere
punten, Het borftlhik of voorlyf pronki in den getneklen bruincn grond, dien
de bovenvleugels hebben, niede met zodanige vercieringen; waardoor de kop,
de halskring en detweerchouderbladen,methctruggefchild,aardigomflootenzyn.
De beide groote achter of ondervleugels vertoonen zieh, daarentegen, zo on-
"eme'en hoog en heldarood, dat 'er het fyniie Carmyn donker b j is. In dezen
fchoonen grond telt men drie verllrpoide, groote, kqolzwane en oniegelmaatige
vlakken, benevens een punt van gelyke koleur; de grootlle, cn naby den buitenrand
ftaande vlak, fchynt aan den .voorllen vleugel te raaken. Het achterlyf,
dat piet zeer dik, maar lang en glad is, heeft eene.oranjegeele grondverwe, cn
is nienigmaal met vyf of zes zwarte Hippen, ovcr 't raidden van den rüg, voorzien;
van welken, in dat geval de voorllen altyd de groptflen, en de achterften
de kleinflen zyn. De kleine oogen zyn groenachtig,' cn de Sprieten hairvormig.
'ik hebbe de tegenwoordige Afbecidir.g jiaar een fraai Wyfje gemaakt; want
i c t Mannerje heeft een nog dutiner achterlyf, cn is ook, over't algemeen,
mcrkcl/k kleiner; fchoon het voor 't overige ten volle met het Wyfje overeenkome.
j . 14.
In 't vliegen is deze fchoone Vogel niet zo iiiel, als veele aiidcren van die
foort; weshalven hy ligter le vangen zy: maar men vindt hera ook zo veel te .
zeldzaamer; en byaldien zulksai gefchicdt, worden zyne vleugels des te meer
IFde Deel, iße Smi. X ges:
VI
Jr,^
ilf-Iii!.
:!ä