ill' ^ill^ii-^
imi
66 VERVOLG VAN DE B E S C H R Y V I N G
§. 11.
TAJ. XI. De Ondervleugels zyn, van de inleding af tot onitrent aan 't midden, fclioon
o r a n j e - g e e l ; het overigc gedeelte is bootavart, en aan den rand oranje-geel
bezoomd. Het achterlyf vindt men van 's gelyke geel en zwart, overdwars
vercierd , derwyze, dat ieder lid of ring iets van die koleuren deelachiig zy.
Wyders beeft het aan weersltanten een verheven geelen wrong, die louter ui: Vedeilloffe
bellaat; waarraede het Lyf insgelyks bedekt is. De Sprieten van dezen
Vlinder, die van het Manlyk geflacht was, zyn hairvormig, en even zo worden
ze ook aan de VVyfjes gevonden.
liet zogenaamde WANDE L ENDE -BLAD, met deszelfs
Zierenden Jongen; waarbenevens de Eigen/chappen •
van V zelve naouwkeuriger befchreeven worden *.
TA. XII k hebbe alrede, in het tweede Deel niyner Hiitorie der Infeften, in 't
1 Voorbericht van de Springkhaanen en Krekels, op de aldaar onder 't oog
gebragte I. en II. Tah., deze foort van 't Wandelende-Blad in verfcheiden geilalten
, naar een gedroogd Voorwerp, 't welk ik diestyds in myne Verzameling
had, medegedeeld, en 't zelve, voor 't overige, als een my nog gantfch onbekend
Uitheemfch Infeft bcfchreeven. Ik hebbe 'er toen tevens by gezegd, dat
ik het voor geen werklyken Springkhaan, niaar voor zodanig een Inieft hield,
dat van andere Infeften leefde. 't Kwara in die dagen niet by niy op, te denken,
dat dit SchepEel ook in Europa, zelfs in Duitfcliland, en nog bovendien naby
Frankenland, te vinden wäre; zo als ik nu ten volle verzekerd benf. Want
ettelyke jaaren, na het gemeen raaaken van myn eerfte Bericht en Afbeelding
van dit Infeft, behaagde het den Ed. Heer Baron van BUOL, x&Wenen, my
te
* In *t s-sß. Nut. van Linnampag. tSpo. fp. 6. woriit dit aardig Diertje Mantis Rdtßiofa, het Eul-opifcb H^ahdelend-Bhd, cok ßiaijiis Oraurta het Bidpaapfe geiioemd.
K L E E M A N N.
-f Dit zonderling Dicrtje onthoudt zieh ook in ^wit?,crknd; cn. men vindt liet, volgens iiet getuigenis
van Moufet, niet leiden in Italic. De beroemde Heer Dr. Lepecbin heeft h « op zjne
Reizen door verlcheiden Gewetien van't Ruffifche RyIi insgelyks ontdekt; en de Koningijkc
Deenfche Zendelingen in Ooliindie zepen, in het :o8 Vervolg hnnner berichten, in 'r jaar
1770. door den Heer ß. J. Knappe in Halle uitgegeeven, dat de Hottentotten dit kiein en
aardig Diertje aanbidden.
KLEEMAN::?.